Zaterdag 8 februari 1879. Twee dagen geleden overleed adjudant Henri Dezutter van het pompierkorps en bediende bij de burgerstand van deze stad. Een moedige en eerlijke burger, slaaf van zijn plicht, een man die het respect en vertrouwen genoot van zijn chefs. Een man met alleen maar vrienden. Vandaag vond zijn begrafenis plaats. Het pompierkorps was opgeroepen om een laatste groet te brengen aan haar betreurde kameraad. Een immense menigte stond opgesteld bij het mortuarium en na het optillen van de lijkkist door de clerus had de begrafenisstoet zich met het muziekkorps op kop naar de Sint-Niklaaskerk begeven, de parochie van de overledene. Niets, maar dan ook niets liet voorspellen dat een verfoeilijk incident deze religieuze dienst zou verstoren.
Sinds het ontstaan van het pompierkorps was het de gewoonte dat bij elk afsterven van een officier of een onderofficier ervan de pompiers zich dan in twee rijen opstelden binnenin de kerk terwijl de muzikanten hun plaats zochten onder een van de zijbeuken. Tijdens de offerandegang speelde het muziekkorps een rouwlied, een gebruik dat al sinds een halve eeuw werd toegepast zonder dat de geestelijkheid daar ooit enig probleem had mee gehad. Trouw aan dit gebruik zetten de muzikanten zich klaar om aan hun lied te beginnen. De pompiers en de aanwezigen namen plaats en de heren officieren plaatsten zich in uniform achter de familie van de overledene.
Op dat moment was er een vreemde gedachte door het hoofd van de parochiepriester geschoten. Zonder de commandant en zijn collega’s ook maar een blik waardig te achten, kwam hij uit zijn sacristie gestormd, gekleed in zijn misgewaad en hij stapte furieus naar het muziekkorps toe. Hij gaf de mannen op brutale manier te kennen dat er hier niet mocht gespeeld worden in deze kerk. De pompiercommandant was erbij gekomen en had op een hoffelijke manier zijn verbazing uitgedrukt over deze vijandelijke uithaal die helemaal haaks stond op een oud en respectabel gebruik. Maar deze priester, ten prooi aan een onbeschrijfelijke agitatie die werkelijk niet te verantwoorden was, antwoordde nogmaals erg brutaal dat hij hier de baas was in deze kerk en dat de leiding in de kerk hem toebehoorde. Daarop draaide hij zijn hielen en liep hij met het hoofd kaarsrecht terug naar zijn sacristie.
De kerk stond bomvol volk, iedereen keek reikhalzend uit wat er nu te gebeuren stond. Maar de verontwaardiging bij de mensen was algemeen. Het was enkel te danken aan de aanwezigheid van de lijkkist en aan deze familie in tranen dat hier geen gevolgen aan werden gegeven in deze tempel van gebed en vrede. De commandant van de pompiers bleef zijn waardigheid behouden, draaide een halve toer om waarop zijn brandweerlieden in rijen de kerk verlieten terwijl ze op respectvolle manier voorbij de katafalk en een in verstomming geslagen publiek voorbij stapten.
Na de dienst werd het lijk naar het kerkhof gedragen. Een enorme stoet vergezelde hem naar zijn laatste rustplaats waar nog diverse grafredes werden uitgesproken. Het schandalig gedrag van de pastoor van Sint-Niklaas had de verontwaardiging van de hele stad opgewekt. Onze bevolking was gepikeerd om op zo’n hautaine manier behandeld te worden. Deze buitensporige reactie leek onverklaarbaar, maar kwam feitelijk neer op een onmachtige wraak van bedenkelijk allooi.
Dit is een fragment uit Boek 1877-1913 van De Grote Kroniek van Ieper


