Onze Germaanse voorouders hadden maar één enkele naam. Zelfs de voorname lieden, zoals de Frankische vorsten Hlodwig, Khararik, Raganher, Hilprik, Herwig stelden zich tevreden met één naam. In 1111 stonden de Ieperse rechters eveneens met een enkele naam bekend, te weten Walter, Hilderik, Gerold, Hezelo en Helmaar.
Zelfs in 1170 vergenoegden de Ieperse schepenen Reinerus, Riquardus en Eustacius zich met een enkele naam. Het waren geen familienamen, maar persoonlijke eigennamen die enkel meegingen van de wieg tot aan het graf. Maar het was duidelijk dat dergelijke gewoonte al snel voor verwarring zou zorgen rond de kennis van personen en families. Men voegde er algauw een bepaling aan toe; de zoon nam van zoon van zijn vader niet aan maar voegde er de ‘zoon van’ aan toe.
Dat kon opgemerkt worden in een tijd waar de geschriften nog zeldzaam waren. Adam, de zoon van Theobald (1093), Kembertus, zoon van Johannes (1111), Dirolf, zoon van de kastelein en Arnulf zoon van Erlebald (1111). Zelfs in 1173 vonden we in de lijst van de Ieperse schepenen nog vier die op manier benoemd werden; Walter, zoon van Hildeburg, Willem, zoon van Segewale, Salomon, zoon van Berten en Adam, zoon van Bien. In deze vroegste tijden zag mag dan vooraanstaande personen een plaatsnaam begonnen toe te voegen aan hun persoonsnaam.
Zo waren er Teobald van Ieper (1063), Willem van Ieper (1148) en Eustachius van Ieper (1148). Die bepaling ‘van Ieper’ ging nochtans niet over van vader op zoon en was bijgevolg geen familienaam. Want Fromold Teobald werd in 1102 aangehaald als Fromold, prefect van Ieper, in 1110 als kastelein van Ieper en in 1116 als kastelein van Ieper.
Wat Willem van Ieper betrof – de kleinzoon van Robrecht de Fries – deze werd afwisselend Willem van Lo en Willem van Ieper genoemd, en dat terwijl Eustachius van Ieper die in datzelfde jaar ook vermeld stond op geen enkele manier met hem verwant was. Bediening, ambacht of bijnaam werden vaak gebruikt als verduidelijking van de persoonsnaam. Eilbode Tollenaar (1102), Erlebald de Jonge (1187), Hugelotus Vos (1217), Johannes Loughe (1257) en Johannes Rone (1263).
Erlebald de Jonge, de villicus of grafelijke beambte van Ieper, was de zoon van (ook al) villicus en Erlebald en om onderscheid te maken met zijn vader kreeg hij de bijnaam ‘de Jonge’. Hugelotus Vos stond in 1215 alleen maar als Hugelotus vermeld en had daarna om een of andere reden de bijnaam Vos verdiend.
Dat de naam Loughe en Rone niet de familienaam van de twee hogervermelde Ieperse baljuws was, kon men zien aan het woordje ‘gezeid’ dat tussen hun persoonsnaam en hun bepaling geplaatst was. Op het einde van de jaren 1100 en in het begin van de jaren 1200 vond men hier in Ieper schepenen die als voorname burgers nu namen hadden die van vader op zoon overgingen en konden beschouwd worden als familienamen.
Zo hadden we Terricus Medem (1196), Johannes Medem (1206), Tirricus Medem (1262). Of Walter van Scoten (1173), Johan van Scoten (1317), Lambert van Scoten (1263). Of Hugo Rugghinvoet (1173), Michel Rugghinvoet (1198), Willem Rugghinvoet (1254), Michiel Rugghinvoet (1260). Maar ook familienamen als Baerdonc, Belle, Broederlam of De Vroede.
Men had misschien kunnen verwachten dat de oudste stadsrekeningen, die van 1267 niets anders dan familienamen zouden aangeven, maar van de 125 personennamen van mensen die boetes opliepen wegens schending van de keuren, waren er nog altijd 8 vermeld met een enkele persoonsnaam; Wingard, Tolfin, Henderpil, Tulin, Moderziele, Clauward, Cammerkin en Maghelin. Een jaar later waren er nog altijd 15 van de 590 vernoemde namen zonder familienaam.
Een andere bepaling van diezelfde aard en toch duidelijk aangaf dat er hier geen sprake van een familienaam kon zijn, troffen we aan in 1267. Petrus, knecht. Hannekin, knecht van Jan Haec. Van de in de jaren 1200 vermelde familienaam zouden er nog veel blijven doorleven – zij het enigszins aangepast – tot in onze hedendaagse tijden. Namen als Blome, Alard, Puit, Priem, Peckel, Rabau, Vos, Capelle, Pancoke, Ghis, Valcke, Vlaming, Liebard, Olivier, Liefoge, Zoete, Maes, Timmerman, Voet, Platevoet, Haghedoren, Clinkemailge, Pintelions, enz..
Dit is een fragment uit Boek 0000-1289 van De Grote Kroniek van Ieper


