Augustus 1436. Thuyndag. De kermissen van Breughel, Teniers of Jordaens gaven ons de indruk van een gulzig en wulps mensdom, van braspartijen, losgelaten driften en ongebonden wulpsheid. Vergeleek deze schilderijen met andere taferelen van schrijvers uit dit tijdvak en men zou tot de overtuiging komen dat er geen overdrijving bestond in de beschrijving van de oude Vlaamse kermissen. Ieper – tijdens zijn vermaard feest van de Thuyndag – liet zich over aan alle feestelijkheden waar alle begeerlijkheden voldoening kregen. Tijdens deze feesten werden de magen onderworpen aan een proef van eindeloze smulpartijen en de kelen ‘klokkelden’ van de lange teugen waarmee gedronken werd. Om deze geestdrift, die zich op alle gezichten openbaarde en buiten alle bevel stond, aan te vuren, speelden de trompers en de pijpers van de stad lustige melodieën. Ze waren gehuld in veelkleurige kledij, versierd met zilveren kentekens en voorzien van de stedelijke wapens.
In de herbergen van de Grote Markt werd de ene ton bier na de andere getapt. De menigte van de burgers dronk talloze glazen en onderging het noodzakelijk gevolg: de mensen werden zat. Ook de kloosters hadden hun ontspanning en men bood de minderbroederswijn aan. De ‘Conciergerie’ – de herberg van de stadsoverheid – en het ‘Kapitel Bibael’ – het drankhuis van de geestelijkheid – zaten vol gebruikers. In de gildehuizen werd wijn en bier in overvloed aangeboden onder de broeders die vriendelijk verenigd waren. En uiteindelijk vonden er in de huizen van de rijke burgers tot laat in de nacht maaltijden plaats. Gedurende deze lange drinkpartijen openbaarden zich vaak de ruwe zeden van de Vlamingen en deze drinkfeesten veranderden meestal in gevechten. Eindelijk – omstreeks 1436 – legden de wethouders er de hand op door een vriendelijke behandeling van de gasten te eisen. Ze verklaarden dat er ingeval van twisten de aanvaller – hetzij een Ieperling of een vreemdeling – onmiddellijk voor een dag en een nacht in het gevang zou geworpen worden. En bovendien gestraft door de schepenen volgens de zwaarwichtigheid van het geval.
Dit is een fragment uit Boek 1381-1528 van De Grote Kroniek van Ieper


