November 1905. In Ieper was zondagochtend een belangrijke diefstal gepleegd ten nadele van vrouw Louis Decocq, weduwe van een gewezen zadelmaker van de Ieperse rijschool. Deze vrouw woonde sinds vele jaren in het huis nummer 11 van de Sint-Elisabethstraat en hield er een winkeltje van suikergoed en zadelmakersgerief open. Ondanks haar 68 jaren en ze slecht te been was, kwam er toch een 20-jarige neef bij haar inwonen, een wees die in de stad werkte bij een meubelmaker. Tussen 8u30 en 9u zag mevrouw Decocq door een glazen deur het silhouet van een vrouw die van boven kwam, de trap afliep en snel via de voordeur wegvluchtte. Ze was haar nog achterna gelopen en vroeg aan een visleurder die juist zijn waren te koop had aangeboden of hij een vrouw had gezien. Maar op zijn ontkennend antwoord was ze gerustgesteld en ze sloeg er geen acht meer op.
Rond 22u30 was de neef thuisgekomen en naar boven getrokken om andere kleren aan te trekken. Hij verbaasde er zich over dat haar slaapkamerdeur open stond, verwittigde zijn tante die alleen maar kon vaststellen dat een blikken doos met heel haar fortuin verdwenen was. Dat moest gebeurd zijn door die vrouw die ze door de glazen deur gezien had. De arme winkelierster vond geen ander middel dat klacht in te dienen bij het politiebureel. Volgens ondercommissaris Vanden Hende moest het een vrouw zijn die het huis kende. Het bedrag van het gestolen goed beliep tot 30.000 frank en bestond uit obligaties en goudstukken, plus nog enkele oorringen en uurwerken. Diverse personen werden aan de tand gevoeld.
Zo onder andere Madeleine Depuydt uit de Gouden Konijnstraat die verdacht werd omdat ze nog gewerkt had voor de weduwe Decocq en het huis goed kende en bovendien omdat ze ook gezien werd toen ze in de Onze-Lieve-Vrouwestraat twee vijffrankstukken aan een soldaat gaf. De visleurder waarvan sprake, een zekere Arthur Delaire, was trouwens de schoonbroer van Madeleine Depuydt. Ondervragingen en huiszoekingen leverden echter niets op, noch bij het meisje, noch bij de visleurder. Ondanks haar ontkenning werd ze om 18u30 van de volgende dag in de gevangenis van Ieper opgesloten.
Pas enkele weken later kwam er beweging in het dossier van de diefstal die tussen 8u30 en 9u had plaatsgevonden. Dat gebeurde dankzij een anonieme brief die toegestuurd was aan de politie en die de waarheid aan het licht bracht. De dag van de diefstal rond 9u was Arthur Delaire uit de Vestingstraat gekomen en had hij het Minneplein overgestoken. Onder zijn arm hield hij een pak verborgen. Toen hij bij het slachthuis aangekomen was, had hij een praatje geslagen met drie trommelaars van de burgerwacht die aan het repeteren waren. Daarna wandelde hij verder achter het slachthuis. Denkende door niemand meer gezien te worden, had Arthur Delaire zijn pakje in het Laag Wieltje gesmeten. De trommelaars hadden dit bemerkt maar durfden dit geval niet kenbaar te maken aan de politie. Het was vorige week geweest dat politieagent Raspoed op zijn ronde in Sint-Pieters het verhaal hoorde uit de mond van twee voorbijgangers. Samen met de anonieme brief gaf dat aanleiding tot een heropening van het onderzoek.
Er werd bevel gegeven het water van het Laag Wieltje af te laten om het er in geworpen voorwerp terug te vinden. Het werk werd op dinsdagnamiddag aangevat en op woensdagmorgen rond 11u ontdekte men op de plaats die aangewezen was door de trommelaars een blikken doos die helemaal ineengestampt was en waaraan een steen aan vastgemaakt was. De bewuste doos werd getoond aan weduwe Decocq die ze herkende als zijnde haar eigendom. Arthur Delaire werd ‘s middags aangehouden en in de stadsgevangenis opgesloten. Ook Madeleine Depuydt werd nog eens ondervraagd maar tegenstrijdig met de ‘klaps van ‘t volk’ werd ze niet aangehouden. Arthur Delaire was 26 jaar, vroeger metserdiender maar sedert enige tijd koopman en leurder in fruit en vis. Hij hield herberg in de Lange Meersstraat nummer drie, namelijk die van ‘In de stad Veurne’.
….
Zaterdag 27 januari 1906. Het doek viel over het proces i.v.m. de diefstal van 30.000 frank waardepapieren bij weduwe Decocq op 5 november 1905. Na de oproeping van veel getuigen bleek Madeleine Depuydt die ooit nog gewerkt had bij de weduwe wel degelijk medeplichtig. Het Vlaamstalig pleidooi van de advocaat van de burgerlijke partij, meester Lebbe maakt grote indruk op de aanwezigen. Substituut Vandermoeren hield zijn beschuldigingen aan het adres van Arthur Delaire en Madeleine Depuydt in zijn streng pleidooi staande. Vooral die laatste zou volgens hem zedelijk zeer laag gevallen zijn. Na beraadslaging las de voorzitter het vonnis voor. Madeleine Depuydt werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar met een boete van 100 frank of één extra maand gevang. Arthur Delaire zag zichzelf veroordeeld tot 4 jaar en 100 frank boete. Beiden moesten elk de helft van de proceskosten betalen. Madeleine Depuydt zou na de uitvoering van haar straf tot haar meerderjarigheid ter beschikking gesteld worden van het staatsbestuur.
Het talrijke publiek juichte de uitspraak toe en ten allen kante werd ‘bravo’ geroepen. Buiten de rechtszaal was de toeloop verder aangeroeid. Iedereen wilde nog eens de twee veroordeelden zien en de gendarmen hadden alle moeite van de wereld om door het volk te geraken. Delaire weigerde om in het dievenkarreken te gaan maar werd er door de gendarmen ingeduwd. Madeleine Depuydt keek totaal onbeschaamd en lachte zelfs naar de menigte. Beiden gingen in beroep tegen hun uitspraak bij het beroepshof van Gent die een maand later besliste dat de straf niet hoog genoeg was. Beiden zouden veroordeeld worden tot vijf jaar gevang.
Dit zijn fragmenten uit Boek 1877-1913 van De Grote Kroniek van Ieper


