Door de eeuwen heen waakten de magistraten met extreme zorg over het onderhoud van hun belfort. En dus was er regelmatig sprake van herstellingswerken aan het gebouw. Het Ieperse belfort zou veel meer geluk kennen dan het merendeel van de belforten die opgetrokken werden in de Franse steden die in de 19e eeuw al meestal afgebroken of vervormd zouden zijn en in de loop van zeven eeuwen niet zouden ontsnappen aan de pikhouwelen van de bouwvakkers, onwetende restaurateurs, fantasten of vandalisme.
In Ieper werd de oude stijl altijd gerespecteerd, toch op zijn minst in zijn totaliteit. Onze penningmeesters gaven in de stadsrekeningen geen vermeldenswaardige inlichtingen over herstellingen en aanpassingen aan de constructie. De stedelingen beperkten zich tot rudimentaire reparaties zonder te raken aan het karakter van het gebouw. Het betrof vernieuwingen van sleet en schade van onderdelen, aangericht door het klimaat. Herstellingen van het dak, van de torentjes. Van raamomlijstingen waarvan de witsteen meer onderhevig was aan de ravage door het knagen van de tijd dan de zandsteen van het monument. Een analyse van de herstellingen in de stadsrekeningen wees dus niet op belangwekkende aanpassingen aan het gebouw.
Maar onze magistraten van de 14e en 15e eeuwen stelden zich niet alleen tevreden met het zorgen voor een goed onderhoud van de lakenhalle. Ze lieten de klokkentoren ook versieren met verguldsel en schilderijen. Feitelijk had die versiering nooit de aandacht van de historici getrokken en dat was eigenlijk onverdiend. Want die was eenvoudigweg prachtig. De zorg die men besteedde aan dat werk bewees welk belang de burgers hechtten aan hun belfort. De toren diende tenslotte als hét symbool en hét bewijs van de stedelijke vrijheid.
Waarom zou die dan niet meteen de praal en de schittering van een onafhankelijke stad uitstralen? De symbolische draak, de klokkentoren en de slanke torentjes van het belfort domineerden de vestingen van de stad. Dienden die hoog verheven torens dan niet om van ver de rijkdom en de macht van het vrije Ieper te accentueren?
Zou de klokkentoren van ons belfort al effectief geschilderd en versierd geweest zijn in de 13e eeuw? Direct na zijn constructie? Het was in elk geval pas in 1330 dat we de eerste gedetailleerde inlichtingen vonden van dergelijke decoratie. Onze magistraten hadden in dat jaar in elk geval beslist om het ‘upperste capiteel van den Beleforte’ te versieren. In die tijd was Henri Mannin aangesteld als stadsschilder. De talrijke werken die hij in opdracht van de schepenen schilderde tussen 1311 en 1331 lieten op zijn minst toe te vermoeden dat hij deze functie uitoefende.
Het was deze schilder die de taak kreeg om de versiering van het belfort voor zijn rekening te nemen. Hoewel meester Henri al van redelijke leeftijd was en een ervaren kunstenaar in zijn vak, droegen de Ieperse magistraten hem toch op om enkele steden te bezoeken vooraleer aan zijn werk te beginnen.
Ongetwijfeld met de bedoeling dat hij zou zien hoe men belforten aankleedde en om de vooruitgang van de decoratieve kunst te bestuderen. Meester Henri trok dus naar Brugge, naar Doornik en naar Valenciennes. Hij ondernam deze reizen (van meerdere keren twee weken) te paard, vergezeld van zijn knecht Richard. Hun trips waren bekostigd door de stad Ieper en hij kreeg voor hun reis- en verblijfskosten, voor zichzelf, zijn gezel en de paarden de som van 3 ponden en 16 cent. Na zijn terugkeer zette Mannin zich aan het werk. Men had steigers voorzien en platen gehuurd die men rond het belfort plaatste zodat de kunstenaar tegen de zon beschut zou zijn tijdens het schilderen. Het ondernomen werk was allerminst gemakkelijk en diende met zorg uitgevoerd te worden.
Mannin werkte tijdens een periode van 69 dagen. Zijn knecht Richard bleef de hele tijd bij hem en meerdere arbeiders sloten zich aan bij hun gezelschap. Het dagloon van deze werklieden bedroeg 2 cent. Richard kreeg als meer ervaren man een halve cent meer dan de arbeiders. De meester zelf ontving 4 cent per dag en de schepenen waren zo tevreden over zijn werk dat ze hem uit beleefdheid nog eens extra 3 pond en 11 cent gaven. Onze penningmeesters hadden het in hun rekeningen over de aankoop en betaling van bladgoud, loodwit, vermiljoen, oker, Spaans groen en andere kleuren, van vernis en olie.
Deze rekeningen lieten veronderstellen dat de top van de klokkentoren met goud belegd was en dat de lantaarns en consoorten bedekt waren met polychroomverven van de meest levendige en gevarieerde tinten. Men kon zich terecht afvragen of dergelijke versieringen van op afstand geen pittoreske en flikkerende aanblik zou opleveren.
Hoewel alles met olieverf aangebracht werd en dan nog eens extra beschermd met een laag vernis, bleken het verguldsel en het schilderwerk van Mannin niet lang weerstand te bieden tegen de wisselvalligheden van de seizoenen. Vanaf 1367 dwong een restauratie zich op. In dat jaar kreeg een onbekende schilder de opdracht toegewezen om het belfort te versieren. In het gezegende jaar 1367 was goud nog geen gemakkelijk product. Als men er gebruik van maakte, was dat kostbaar goud moeilijk te hanteren. Om verguldsel aan te brengen, maakte men gebruik van de gouden munten die dan in gebruik waren. Men gebruikte 80 gouden florijnen met een totale waarde van 112 pond. Die werden zorgvuldig geplet. Gillis Bollekin kreeg daar 13 cent per stuk voor.
Dertig jaar later – in 1398 – diende het belfort opnieuw aangepakt te worden. Deze schijnbaar eenvoudige werken werden niet zomaar toevertrouwd aan de eerste de beste schilders, maar aan meesters van groot prestige en zelfs aan portretschilders. Dat was het geval in 1398 toen de schepenen het werk in handen gaven van meester Jacob Cavael, een imitator van Melchior Broederlam, een van de voorlopers van Jan van Eyck. Nadat hij zijn werk aan de belforttoren had afgewerkt en daarna nog eens een olieverfschilderij en nog tal van andere schone werken geschilderd had voor de stad, werd Cavael op 24 februari 1400 benoemd als stadsschilder.
Nadat onze kundige maar bescheiden meester ‘pourtraitturewerkere’ met zijn opmerkelijk talent dat werk had uitgevoerd, legde hij een dubbele laag goud op 300 leien die bestemd waren om gelegd te worden op de top van de klokkentoren, ‘up t’opperste capiteel vanden Belefrote’. Nog eens 44 andere leien die minder blootgesteld werden, kregen één enkele goudlaag.
Nog een andere Ieperse portretschilder die benoemd werd als stadsschilder na de dood van Jacob Cavael, was Franse Van der Wichterne. Net zoals zijn voorganger voerde hij belangrijke decoratieve werken uit aan de ‘campanile’. In 1420 schilderde hij een zwarte leeuw met de wapens van Ieper. Deze leeuw werd geplaatst tegen de gevel van het belfort, onder het tabernakel van Onze-Lieve-Vrouw van de Halle. Een jaar later, in 1421, bracht meester Franse een extra laag goud en glazuur aan op de bovenkant van de klokkentoren en verguldde hij 63 schaliën die bovenaan geplaatst werden.
Dezelfde kunstenaar vervolledigde zijn werk in 1422. Hij verguldde eveneens de vier schilden die op het belfort lagen in een veld van dubbel goud. Twee van die schilden waren trouwens voorzien van de wapens van Vlaanderen. Niet enkel de klokkentoren van het belfort werd sprankelend versierd en met polychroomverf bedekt, maar ook vier grote blazoenen op het dak kregen diezelfde briljante afwerking.
Na 1422 vonden we in de stadsrekeningen niet het minste spoor van gelijkaardige versieringen of opsmuk. In de 15e eeuw verloor de stad zijn macht. Het belfort speelde stukje bij beetje zijn prestige kwijt. Gedurende enige tijd herinnerden de versieringen, verguldsels en schilderwerken van Van der Wichterne aan de vroegere welstand van Ieper.
Maar deze pracht kreeg stilaan af te rekenen met vuilaanslag, afzetting en het verstrijken van de tijd en zijn weergrillen. Jaar na jaar verbleekten hun kleuren en daarmee symboliseerden ze ongewild maar zeker de teloorgang van de stad. In de 19e eeuw zou het enkel nog in de stadsarchieven zijn dat men nog de herinnering van zijn vroegere welstand en van zijn rijke versieringen kon terugvinden.
Dit is een fragment uit Boek 1877-1913 van De Grote Kroniek van Ieper