banner
nov 25, 2025
7 Views
Reacties uitgeschakeld voor De belofte van Robrecht van Bethune

De belofte van Robrecht van Bethune

Written by
banner

November 1302. De bevolkingskern die in de 10e eeuw tot stand gekomen was in de vallei van de Iepere begon zich 150 jaar na zijn geboorte vrij snel te ontwikkelen. Die snelle evolutie kon er niet zomaar gekomen zijn zonder dat er sprake kon geweest zijn van vastgelegde rechten, plichten, gebruiken en voorrechten van de bewoners in de jonge agglomeratie en waarbij alle kwesties van openbare orde geregeld werden.

Deze primitieve maar noodzakelijke gebruiken ontstonden langzamerhand bij het aanzwellende dorp dat zou uitdijen tot een heuse stad. De verzameling van een groot aantal bewoningen liet noodzakelijkerwijs ook relaties van nabuurschap ontstaan, gevolgd door gemeenschappelijke belangen. De groei van de bevolking noodzaakte specifieke maatregelen om de onderlinge relaties te regelen en om eventuele toekomstige mistoestanden te vermijden of te onderdrukken.

Het was toen dat de mensen van toen – trouw aan de geest van de Germaanse vereniging van hun voorouders en rekening houdend met de eisen van het bestaande feodaal systeem – Ipra organiseerden als een lokale gemeenschap door de traditionele gebruiken van hun gilden en broederschappen te veralgemenen. Net zoals dat het geval was in andere steden.

We beschikten niet over enige authentieke informatie over de oorspronkelijke organisatie van de gemeenschap van het primitieve Ipra. De oudste documenten die bewaard gebleven waren in onze archieven gingen immers niet verder dan de 12e eeuw. Maar meerdere charters en keuren van die tijd leken toch wel de bestaande toestand uit het verleden te bevestigen.

Waardoor die konden dienen als basis voor op zijn minst waarheidsgetrouwe veronderstellingen i.v.m. de eertijdse toestand van de stad. We zouden proberen aan te tonen dat – zelfs voor de 12e eeuw – de gemeenschap van Ipra over zijn eigen stedelijke bestuurders en feodale rechters beschikte en dat de stad toen al bestuurd werd op basis van burgerlijke gebruiken en dat uiteindelijk zijn nijverheid dan al een grote welstand had gebracht. M.a.w. dat de stad al voor de 12e eeuw georganiseerd was, net zoals dat het geval was toen de plaats nog gold als een bescheiden dorp.

Wanneer en hoe groeide deze goed georganiseerde gemeenschap dan wel uit tot een wettelijk bestuurde stad? Volgens geschiedschrijver Gheldolf had Jan van Namen, de zoon van Gwijde van Dampierre – met een in november 1302 te Rijsel uitgegeven charter – het stadsrecht toegestaan aan een bevolkingskern die sedert drie eeuwen tot stand gekomen was in de vallei van de Iepere. Net zoals Geraardsbergen en andere steden kon Ieper op die manier een authentieke akte tevoorschijn halen die met zekerheid zijn geboortedatum attesteerde. Vooraleer dat specifiek document uit 1302 te bestuderen was het interessant om na te gaan welke de motieven waren van dat octrooi uit 1302.

Sinds het begin van zijn bestuursperiode had Gwijde van Dampierre talrijke getuigenissen en blijken van loyauteit en algemene toewijding ontvangen uit Ieper. Vanaf 1281 had de Ieperse gemeenschap leningen verschaft aan de graaf. Het betrof een som van 5.378 ponden, gevolgd door nog meer leningen. En later, toen de zonen van de graaf de wapens opnamen om de Fransen uit het graafschap te verjagen, stelden de Ieperse milities zich onder de banier van hun rechtmatige heer die dan gevangen zat. Uiteindelijk – op 11 juli 1302 – leverden ze ruim hun bijdrage om het succes van de zegevierende Guldensporenslag te realiseren door het kasteel van Kortrijk in te sluiten terwijl het Franse leger een smadelijke en bloedige nederlaag leed aan het Groeningeveld.

De zonen van de graaf toonden zich bijzonder erkentelijk. Nog voor die dag van 11 juli had één van die prinsen – de jonge graaf Gwijde – in de naam van zijn vader Robrecht van Bethune en als rechtmatige opvolger van het graafschap – al op 14 juni 1302 aan de schepenen en burgers van Ieper beloofd om hun privileges, rechten en vrijheden te onderhouden en te doen onderhouden. Het betrof al die bestaande gebruiken die toegestaan werden door niet enkel Filips van de Elzas, Gwijde van Dampierre maar ook door alle andere graven en gravinnen van Vlaanderen.

De jonge prins had hen onder andere het voorrecht toegestaan dat ze hun stad mochten versterken zoals ze dat wensten. En om accijnzen te heffen ten voordele van de gemeenschap. Hij had tevens korting toegestaan voor wat betrof alle boetes die de burgers konden opgelegd krijgen voor eventuele overtredingen. Deze voordelen werden verleend omwille van de grote loyauteit die de stad bewezen had en niet ophield van te tonen sinds graaf Gwijde en zijn zoon Robrecht van Bethune in de macht van de koning van Frankrijk waren.

Dit is een fragment uit Boek 1290-1380 van De Grote Kroniek van Ieper

Article Categories:
1290-1380
banner