Het jaar 962
Herodotus en verscheidene andere oude historieschrijvers verhaalden dat de Egyptenaren eertijds zo razend waren in het aanbidden der katten dat iedereen die ook maar een kat durfde te slaan terstond ter dood veroordeeld werd. Onze niet minder godvruchtige als verstandige voorouders verstonden dat deze afgoderij niet samen kon gaan met de ware godsdienst en de godvruchtige oefeningen die ze wilden plegen in de Vasten. Ze wilden dan ook aan iedereen duidelijk maken dat ze nu waarachtig van het blinde heidendom bekeerd waren tot het christen geloof. Zo wonderlijk oud was deze loffelijke gewoonte die opgestart als een teken van openbare belijdenis van het geloof en om te tonen dat ze absoluut wilden verzaken aan alle vreemde goden die ze te voren hadden aanbeden. Dus beslisten ze dat ze in het openbaar katten naar beneden zouden gooien van het hoogste van hun burg, analoog zoals ze hun afgoderij verwierpen en ze konden dat niet beter symboliseren dan met het gooien met deze katten.
Later toen de stad opgebouwd was en er een jaarmarkt zou plaatsvinden, hadden ze de praktijk van hun godvruchtige belijdenis aangehouden. Tot stichtend voorbeeld van hun ijverige godsdienst smeten ze nu deze katten voor en na de jaarmarkt van Ieper. Zodat alle vreemdelingen zouden mogen zien en horen dat die van Ieper onherroepelijk de afgoderij afgezworen hadden en nu goede christenen waren geworden. Sommigen wilden zeggen dat zulks was gebeurd ter oorzake van de koophandel op de Ieperse jaarmarkt, wat luttel of geen schijn van waarheid bezat want welke relatie kon het smijten van katten nu hebben met koophandel? Het kon nochtans wel geschied zijn dat god hen omwille van hun zeldzame belijdenis zegende in de koophandel maar dat kon nooit de oorspronkelijke beweegreden geweest zijn omdat het smijten van de katten veel ouder was dan het bestaan van de jaarmarkten die alleen maar veel jaren daarna door de graven van Vlaanderen en ook op andere plaatsen werden ingesteld.
Het jaar 962
De Guebers, nakomelingen van de oude Perzen aanbaden de honden en een oude overlevering leerde ons dat de Ieperlingen de kat voor hun godheid hielden. Het was graaf Boudewijn III die in 962 het bevel gaf om op Hemelvaartsdag twee of drie katten van het Drietorenkasteel aan de Meers naar beneden te gooien. Om te tonen aan de vreemde kooplieden dat de inwoners van de stad de aanbidding van de katten afgezworen hadden. Enkele jaren later zouden de katten van de Sint-Maartenstoren afgesmeten worden en het zou pas in 1231 zijn dat men dat vanaf de halletoren zou doen.
Het jaar 962
Graaf Boudewijn had geordonneerd dat men op het Ascensioensfeest uit de toren van het kasteel genaamd De Drie Torren in de Korte Meers voor de eerste keer twee à drie levende katten zou smijten om aan alle vreemdelingen te betonen dat de Ieperlingen helemaal bekeerd waren tot de Roomse katholieke religie en alle afgoderij van hun voorouders versmaad hadden. Want veel vreemdelingen hielden staande dat de Ieperlingen nog afgodisten waren die de katten en andere afgoden aanbaden. Daarom, om te betonen dat ze alle afgoderij verachtten, ordonneerde de graaf tot een zeker signaal dat men voortaan jaarlijks op het bijzonderste feest van de stad enkele levende katten van de toren van het kasteel zou werpen. Het welke sinds die tijd binnen Ieper altijd gepleegd was geweest. En dat was de oorsprong van het smijten van de katten.
Dit is een fragment uit het boek 0000-1289 van De Grote Kroniek van Ieper – verschijnt in maart 2025 –


