Woensdag 7 oktober 1914. Vanochtend was het nogal rustig in de stad en we zagen enkele vliegtuigen boven Ieper. Een auto-mitrailleur reed door de stad op weg naar Veurne. Er werd een Duitse gekwetste binnengebracht. We hoorden kanonnengebulder. Tussen 13u en 13u30 werden de burgerwachten weggeroepen van hun posten. Ze liepen naar het depot van de tram waar een tram vertrekkensklaar stond. Talrijke Ieperlingen vluchtten met de tram of te voet in de richting van Veurne. Boven de stad zweefde een vliegtuig, de mensen waren gejaagd en bevreesd. Het was duidelijk dat de Duitsers nu heel dicht bij de stad waren.
De burgerwachten die aan de Rijselpoort lagen, schoten op de aankomende Duitsers maar troffen de groenselier Vandamme die bij zijn huis stond en gedood werd! Burgerwachten die te laat kwamen voor de tram, ontdeden zich van hun wapens en uniformen in de huizen van de Waterkasteelstraat en trokken een burgerpak aan. Wapens, uniformen en ransels lieten ze achter op straat of ze verstopten die in het lis van de vaart waar omzeggens geen water meer in stond. De inwoners van dit kwartier verborgen de wapens en uniformen in de grond van de tuinen achter de Waterkasteelstraat.
De gekwetste soldaten die in diverse verpleegcentra verzorgd waren en aan de beterhand waren, kregen nu burgerkleren en vertrokken zo goed als ze konden. We hoorden kanongeschut. De vijand stuurde enkele shrapnels naar onze stad, meer bepaald naar de Sint-Pieterswijk. Door deze beschieting werd stoffelijke schade veroorzaakt aan het dak van de Sint-Pieterskerk en aan de huizen van Lombaardstraat, de Blindeliedenstraat, enz. Een groep van een dertigtal Ulanen kwam langs de Menenpoort in de stad binnengereden en tezelfdertijd deed een ook troepje Duitsers zijn intrede via de Rijselpoort.
Burgemeester Colaert en schepen Vanden Boogaerde gingen de vijand tegemoet tot aan de Menenpoort en begaven zich vervolgens naar de Rijselstraat om er ook het tweede groepje Duitsers te ontvangen. Ze begaven zich vervolgens naar het stadhuis in het gezelschap van beide voorposten. Hier grepen de onderhandelingen plaats. Iets na 14u30, de trein uit Vlamertinge was net het station binnengereden, renden een tiental Duitse paardenmannen in de richting van het station, gevolgd door anderen. Ze bezetten het gebouw en bewaakten de barelen langs de Dikkebus- en de Vlamertingesteenweg.
In het station werd alles afgezocht, boeken en telegrammen nagezien. Ze verboden de stationschef van nog treinen binnen te laten of te laten vertrekken. Het vuur moest weggehaald worden van de machines die onder stoom stonden. De ontvanger van het telegraafbureel mocht geen gebruik meer maken van telefoon of telegraaf. Een Duits paard dat vanochtend nog was buitgemaakt werd op een wagen geladen en afgevoerd. De wachters aan de barelen van de Vlamertingesteenweg kregen het bevel om de spoorwegen richting Vlamertinge en Boezinge te bewaken. De Duitsers onderzochten een lege trein die op een zijspoor stond. Het paard van mijnheer Fol dat in de weide liep naast zijn fabriek die tussen deze twee spoorbanen stond, werd door de Duitsers buitgemaakt.
Er kwamen altijd maar meer Duitse krijgslieden in de stad, langs de Menenpoort. Kleinere groepen kwamen binnen door de Rijselpoort en ze verspreidden zich helemaal door Ieper-stad. Groepen verkenners reden de wegen op van Sint-Jan, Boezinge, Elverdinge, Vlamertinge en Dikkebus. Het gros van het leger trok langs Vlamertinge en Dikkebus. De passage duurde onafgebroken tot rond 21u. Vanuit het station van Ieper werd een telefoondraad vastgemaakt en via bomen tot door de Vlamertingesteenweg opgehangen.
Alle soort en slag van krijgsvolk en oorlogsgereedschap dwarste de stad: ruiters, wielrijders, voetgangers, auto’s, karren, wagens, koetsen, veldkeukens, kanonnen, enz.
De inwoners die het aanvankelijk benauwd hadden, vluchtten hun huizen binnen bij het zien van de vijand. Na de eerste schrik werden de mensen wat stoutmoediger. Ze vertoonden zich weer op straat en men durfde zelfs al tot bij de Duitse soldaten gaan die zingend voorbijtrokken. De vreemde troepenmacht bracht grote beweging in de stad; op de Grote Markt, Leet, in de Rijselstraat, Boterstraat, de Stuerstraat, Stationsplaats, Esplanadeplein, enz. Het krioelde er van de Duitse krijgers met paarden, karren en oorlogstuig allerhande. Men schatte dit leger op tienduizend mannen.
Soldaten en officieren namen hun intrek bij de burgers, maar veruit het grootste aantal werd geherbergd in de lakenhalle, de stadsscholen, kazernes en de wachtzalen van het station. Winkels en herbergen kregen het bezoek van de soldaten. Sommigen betaalden in klinkende munt, anderen met papiergeld, maar het merendeel gaven bons of helemaal niets. In veel winkels waren ze met tien, twintig man tegelijk binnengegaan om te kopen. Ze profiteerden van de ‘alteratie’ van de winkeliers om alles weg te nemen wat in hun bereik lag en trokken er zonder te betalen van door. De koning van Pruisen zou wel betalen, beweerden ze.
In de namiddag was alles betrekkelijk rustig afgelopen, maar ‘s avonds na 23u veranderde het plaatje. Alle telefoon- en telegraafdraden werden afgesneden, de telegraafapparaten verbrijzeld, de boeken gescheurd, kasten opgebroken, het uurwerk aan stukken geslagen, de brandkoffer opengebroken. Alles werd verwoest, vernield en door elkaar gesmeten. In de magazijnen werden de waren gestolen die dienstig kon zijn voor de Duitsers. De wachtzaal van eerste klasse was herschapen in een paardenstal en er lagen zelfs ‘peerdenkuttels’ op de panen kussens en zetels. In sommige burgerhuizen werd er eveneens vernield en gestolen.
Tijdens de nacht sloegen ze de voordeur van de goudsmederij van mevrouw Heursel in de Boterstraat aan stukken. Ze pikten al het goud- en zilverwerk uit de toogvensters, laden en schuiven. Enkelen trokken naar boven en doorsnuffelden meubelen en kasten. Mevrouw Heursel vluchtte met haar kind en de meid via een platform tot bij de buren. Een ooggetuige beweerde dat er wel honderd man binnen waren. Bij Vandenberghe in de Tempelstraat sloegen ze de vitrine aan stukken en stolen ze alles wat in hun handen viel. In brouwerij Poot haalden ze de tonnen bier uit de kelder en de Duitse bierdrinkers proefden nogal wel van het ‘Blonde des Flandres’. De meid die alleen thuis was, werd ziek van de schrik en moest naar het gasthuis overgebracht worden. Ondanks hun belofte dat er niets zou gebeuren en alles er rustig zou aan toe gaan!
‘s Anderendaags zouden veel winkeliers de waren vanuit het toogvensters weghalen en er gordijnen ophangen om de Duitsers te verschalken. Ze moesten inderdaad niet weten van dergelijke klanten die meer pakten dan betaalden. Er werd bevel gegeven dat er de hele nacht geen gaslicht mocht branden, het stadswater werd dichtgedraaid en van klokkengelui kon geen sprake zijn. De bakkers moesten tegen de volgende morgen om 8u30 al achtduizend broodjes gebakken hebben voor het leger. Er diende tevens een grote hoeveelheid hooi, stro en haver geleverd worden. De stadskas was ondertussen ook al 62.000 frank lichter. Van brieven en dagbladen was geen sprake meer.
Dit is een fragment uit Boek 1914 van De Grote Kroniek van Ieper


