banner
sep 27, 2025
28 Views
Reacties uitgeschakeld voor Het Kanaal van Ieper naar Boezinge

Het Kanaal van Ieper naar Boezinge

Written by
banner

Langs de Ieperlee stond in 1640 een aantal forten. Zo onder andere het fort Sint-Niklaas te Boezinge, het Knokke-fort te Reninge, de forten bij Plassendale, enz. Enkele van die forten zouden in 1641 mogen gesloopt worden, zoals die bij Plassendale, dat gebeurde met de toestemming van don Cantelmo. De voorbije drie jaar werd naast het bestaande kanaal van de Ieperlee een nieuwe kanaalbedding gegraven van in Ieper tot aan de Blauwe overdracht te Boezinge. Een werk dat nog zou duren tot in 1642. Voor overdrachten was er niet langer plaats en in de plaats kwam nu een sluis ter hoogte van Boezinge-dorp.

Daar was een lange voorgeschiedenis aan voorafgegaan. Het kanaal van Ieper was al zeker al van in de 13e eeuw en mogelijk zelfs vroeger voorzien van overdrachten. In 1251 had gravin Margareta van Constantinopel het kanaal laten verbeteren en was er in het begeleidend charter al melding gemaakt van sluizen en sluisdeuren. Vertrekkend vanuit Ieper tot aan het eerste en oorspronkelijke Sas van Boezinge kende het water in het kanaal een verval van 6,30 meter. Dit verval werd opgevangen door een aantal overdrachten. De Brieloverdracht – de eerste vanaf Ieper – lag bij de toenmalige kerk van Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen waar ook een los- en laadplaats was gebouwd. Aan die Briel werd er in 1312 op de Ieperlee een borstwering geplaatst tot tegen het ‘Paradijs’.

Na de Briel volgde de overdracht van Sint-Pieter. Ze ontleende haar naam aan de herberg ‘Sint-Pieter’ die daar opgetrokken was, op het gehucht dat we later zouden leren kennen als Sint-Pietertje langs de Diksmuidseweg. Die overdracht kreeg meestal de naam van Scaits, Scats of Scaetsoverdracht, genaamd naar zijn pachter Piron Scaits. In de buurt van de Speie was de Persoverdracht aangelegd en er lag op de Ieperlee nog zelfs een vierde overdracht, op de plaats waar het eerste Sas van Boezinge zou gebouwd worden. Dat was de Mentenoverdracht of de Blauwe Overdracht, gebouwd aan het in 1311 gegraven zijkanaal ten oosten van de Ieperlee.

Uit een charter van 9 februari 1359 leerden we dat er over de Ieperlee toen een brug opgetrokken was bij de hoeve ‘t Zwaanhof te Boezinge en dus de Zwanebrug genoemd was. Alle overdrachten werden tijdens het Beleg van Ieper in 1383 door beschietingen vernield en achteraf heraangelegd. Ze zouden pas verdwijnen bij de aanleg van het nieuw kanaal tussen 1637 en 1642. Gezien het traag verval tussen Ieper en Boezinge, was er vaak sprake van moeilijkheden met de bevaarbaarheid, meestal bij de bovenloop van de Ieperlee. De Ieperlingen zochten net zoals alle andere steden in Vlaanderen mogelijkheden en toelagen om hun onderlinge verbindingen van betere kanalen te voorzien. Al in 1616 was er al eens begonnen aan de graafwerken voor een nieuw kanaal Ieper-Boezinge, maar dat project was 10 jaar later stopgezet.

Infante Isabella van Spanje had Bartholomeus de Buck naar de streek gestuurd om een definitief plan uit te werken. De Buck was trouwens niet de eerste met die opdracht. Want al in 1619 hadden de ingenieurs Bruno van Cuyck en Florent Van Maurissen een gelijkaardige opdracht gekregen, maar toen waren hun ontwerpen niet weerhouden geweest. Er was zelfs sprake van een plan op naam van Bartholomina de Buck, vermoedelijk een dochter van voorgenoemde. Op dat plan stond het oude Ieperlee-kanaal tussen Ieper tot aan de Boezingebrug getekend naast het tracé van het nieuw kanaal zoals we het nu nog kennen. Op 1 september 1626 leverde de Buck dat bestek af. Volgens het document moest het kanaal 1.726 roeden lang zijn – 6,60 km – bij een waterpeil van 8 voet – 2,40 meter. Voor de uitvoering voorzag de ontwerper 1.200 werklieden. De werken zouden gespreid worden over vier zomers.

Tijdens het eerste jaar moest er 22 voet uitgegraven worden, gaande van de Ieperse Kaai tot halverwege de Boezingebrug. De daaropvolgende zomer was het stuk aan de beurt tot aan de Menten-overdracht op 11 voet diepte. In het derde jaar plande hij de uitgraving tot 8 voet diepte, tot aan de Blauwe overdracht. Het resterend stuk – eveneens op 8 voet diepte – moest in het vierde en laatste jaar verwezenlijkt zijn. Het nieuwe kanaaltracé liep tussen de feitelijke Ieperlee en het oude kanaal (de Zijlink van vroeger). Die Zijlink werd gedeeltelijk gedempt met de grond afkomstig uit de nieuw gegraven bedding. De totale uitgave voor dit project was geraamd op 537.413 gulden, exclusief de kosten voor de aankoop van 200 maten grond die nog dienden ingenomen te worden.

De uitvoering liep nogmaals vertraging op. Op 11 juni 1630 hadden de ingenieurs de Buck, Schokaert en Van Maurissen een nieuw bestek opgemaakt. Daarbij was nu de bouw voorzien van de schutsluizen te Boezinge en te Waardamme. Nieuw bedrag: 504.708 gulden. Elk Sas zou met twee kolken uitgerust zijn die telkens 18 voet verval moesten opvangen. De sassen waren elk 90 voet lang en 75 voet breed, de kostprijs voor die twee sassen bedroeg 85.000 gulden. Na de dood van infante Isabella op 1 december 1633 nam koning Filips IV van Spanje het bestuur over de Nederlanden op zich. Op 27 augustus 1637 waren de graafwerken aan het kanaal nagenoeg voltooid. En op dat moment kreeg een niet bij naam genoemde ingenieur de opdracht van het Ieperse magistraat om na te gaan waar het Sas van Boezinge het best kon gebouwd worden.

Uit zijn verslag bleek echter dat de bedding niet uitgegraven was conform de oorspronkelijke plannen van de Buck. Hij stelde voor het kanaal te verbreden. Het Ieperse magistraat zag er zelfs een voordeel in om het Sas van Boezinge uit te rusten met drie sluiskolken voor elk een verval van 8 voet en met vier paar slagdeuren. De saswerken zouden 100.000 gulden meer kosten dan begroot. Maar geen van beide voorstellen zou uitgevoerd worden. Op 19 februari vatte Osten Westbush de grondwerken aan voor het Sas van Boezinge. Jean De Viane bouwde de muren en Pieters Videnier kreeg op 22 mei 1638 het timmerwerk toegewezen voor een bedrag van 1.150 gulden, conform wat de ingenieur voorschreef.

Die laatste was wel degelijk Bartholomeus de Buck die in Ieper verbleef en dus ook belast was met het toezicht op de uitvoering van de saswerken. Het Sas werd uiteindelijk gebouwd met één kolk en met twee paren slagdeuren. Het sluiten van de deuren zou geschieden d.m.v. een windas. Op die manier kon een verval opgevangen worden van 6,80 meter. Het toen reeds vermaarde sas van Langeduco – gebouwd onder Lodewijk XIV – kon slechts een verval van 4 à 5 meter opvangen. Het Boezinge-Sas was 39 meter lang en 6,20 meter breed. Zijn totaal diepte bedroeg 9,65 meter. Bij het versassen steeg het water tot een hoogte van 7,50 meter.

Dit is een fragment uit Boek 1600-1784 van De Grote Kroniek van Ieper

Article Categories:
1600-1784
banner