In 1370 werd er gebouwd aan de toren van de Sint-Maartenskerk. Om de kosten enigszins te recupereren, schrapten de voogd en het schepencollege op 2 augustus voor twee jaar alle boetes die de geestelijken moesten betalen aan de stad Ieper. Het was niet bekend of die boetes ook te maken hadden met bijvoorbeeld de taksen. De cartularia brachten trouwens ook niets aan het licht over de periode tussen 18 maart 1379 en 20 januari 1385 en dat mocht zonder twijfel toegeschreven worden aan de ernstige gebeurtenissen die zich tijdens die jaren afspeelden in de stad. In 1378 zagen we in Vlaanderen inderdaad een nieuwe burgeroorlog ontstaan.
Alles had te maken met de nieuwe belastingen die Lodewijk van Male aankondigde en dat allemaal om zijn zotte kosten en zijn perverse uitgaven te dekken. De mistevredenheid die eerst uitbrak in Gent, zou snel zijn toegang vinden in Brugge en Ieper waar bisschop Pieter van Orgemont op 20 april van 1379 toch nog op bezoek kon komen.
In de meimaand van 1380 zou dat niet meer mogelijk geweest zijn. De opruiing van het volk had geleid tot een open oorlog binnen Gent en een algemene publieke ongehoorzaamheid en anarchie. De kanunniken en de andere geestelijken voelden deze situatie aan den lijve. De oproerkraaiers leverden binnen de stadsmuren slag met de medestanders van de graaf en als ze hier mee klaar waren, riepen ze de Gentenaars die op hun beurt grote plunderingen en verwoestingen aanrichtten in Ieper en in het Westkwartier.
Op 29 december van 1380 had de graaf opnieuw de controle over de stad herwonnen. Op 1 februari 1382 viel de stad dan opnieuw ten prooi aan de revolutionairen die op 7 mei op hun beurt verslagen werden door de goede burgers en de notabelen van de stad die hen verplichtten om af te druipen. Maar dat belette Filips van Artevelde niet om op 24 mei Ieper binnen te vallen en zijn woede te koelen op elke partij die zich vijandig opstelde tegen zichzelf en zijn medestanders.
Zijn vrijheidsstrijders gingen trouwens nog een stuk verder. Ze pakten de priesters en geestelijken aan omdat die in hun preken aanstuurden op gehoorzaamheid tegenover de graaf en zich openlijk uitspraken tegen de excessen van de revolutie. Aanvankelijk was er nog geen sprake van fysieke geweldplegingen, maar de oproerkraaiers profiteerden volop van twee opeenvolgende aardbevingen die zich onverwacht voordeden in de stad en die grote schade berokkenden aan de huizen. De aardbevingen hadden de bevolking de stuipen op het lijf gejaagd.
‘Het is verdorie de schuld van de priesters’, riepen enkele oproerkraaiers. Hekserij. Ze hadden god om een straf gevraagd en hij had ons vervolgens zware schade toegebracht via die aardbevingen. Het volk, in zijn lichtgelovigheid en zijn onwetendheid volgde zonder meer die stelling van hekserij en zette vijf geestelijken gevangen. Dat waren kanunnik en deken Gui Hildebrand van Sint-Maartens, Jan Rovers, wachtmeester van de minderbroeders (de kapucijnen), de prior van de augustijnen en twee predikheren.
Ze werden op 8 november onthoofd. We stonden op een dag of twintig voor de slag van Westrozebeke, een alles beslissende dag die nu wel erg dichtbij kwam. De koning van Frankrijk was op komst naar Vlaanderen om de autoriteit van de graaf te herstellen. Op 18 november waren de Fransen heelhuids over de verdedigingslijn van de Leie geraakt en ze stonden dan al in Komen. Van daar ging het naar Zillebekevijver waar ze hun kamp opsloegen en het bezoek kregen van een Ieperse delegatie onder leiding van de proost van de abdij van Voormezele. De proost was vergezeld van twaalf Ieperse notabelen. Samen boden ze de koning de sleutels van de stad aan en nodigden ze hem uit om Ieper in te nemen. De jonge koning bleef vijf dagen en besloot dan om op te rukken naar Brugge.
Filips van Artevelde wilde de Fransen de doorgang beletten en stierf zijn dood in Westrozebeke nadat hij op 27 november 1382 samen met de hoop en de verzuchtingen van Vlaamse steden ten onder was gegaan tegen de Franse overmacht. De schrijvers van de cartularia van Sint-Maartens zouden in 1884 even blijven stilstaan bij de fatale veldslag.
Er waren nu vijf eeuwen voorbijgegaan en ze stapten niet zonder de nodige emotie over de heuvelruggen van het dorp Westrozebeke, op zoek naar sporen van 1382. Maar buiten één bordje boven een cafeetje met het opschrift ‘In de Philippe van Artevelde’, was er niets meer terug te vinden. Vanaf 1382 dus viel Ieper weer in zijn normale plooi. De stad werd nu bestuurd door mannetjes van de graaf die er erg op hun hoede voor waren om nieuwe avonturen aan te gaan.
Maar de Gentenaars hadden hun troeven nog niet allemaal uitgespeeld en trokken weer te velde toen ze in mei 1383 de hulp kregen van een omvangrijk Engels leger onder leiding van Henri Spencer, de bisschop van Norwich, die in Vlaanderen grote kuis wilde houden onder het mom van een kruistocht voor paus Urbanus. De Engelsen maakten zich in geen tijd meester van het Westkwartier. Op 9 juni 1383 werden ze gesignaleerd in de buurt van Ieper, waar ook de Gentse legers toestroomden. Feys & Nelis lieten de gebeurtenissen van het beleg van Ieper achterwege. Anderen hadden het voldoende gehad over de heldhaftigheid van de Ieperlingen en over hun gedenkwaardige overwinning. De herinnering aan de strijd, zou met het verstrijken van de jaren wel wat gekleurder worden. Dat vermoedden ze in elk geval.
Ze beperkten zich tot de voor de proosdij relevante gebeurtenissen. Proost Denis Paelding werd al van bij het prille begin van het beleg gevangengenomen door de vijanden. Namelijk bij zijn terugkomst van een synode in Terwaan op 12 juni. Er kwam heel wat losgeld bij te pas vooraleer de Engelsen bereid waren de proost uit te leveren aan zijn kanunniken. Een van de moedigste verdedigers van de stad was ongetwijfeld André Paelding, de 33-jarige neef van Denis Paelding die de jongeman al twintig jaar in de abdij onder zijn hoede had.
De kanunniken beleefden het beleg van Ieper actief mee en lieten niet na om de inwoners aan te moedigen bij hun verdedigingswerk. Op een bepaald moment werden ze zelf aangeduid om te gaan praten met bisschop Spencer die hen vervloekte in naam van zijn paus, maar de Ieperlingen – in casu kanunnik Christoffel van Diksmuide – lieten zich niet van de wijs brengen. Tot de 8e augustus volgde een verschrikkelijke belegering, maar met de komst van het Frans leger hielden de Engelsen en de Gentenaars het voor bekeken. Het beleg had negen weken geduurd. Denis Paelding had nog de troost gehad van zijn stad bevrijd te zien, maar hij zou niet lang meer leven. Op 15 september zou hij overlijden.
Het beleg had een definitief einde gemaakt aan de commerciële en industriële welvaart van de goede stad Ieper. De teloorgang was trouwens al veel vroeger aan de gang. De emigratie van Vlaamse wevers naar Engeland was al begonnen sinds 1331 en zou nog een volle eeuw aanhouden. Met daarbij nog die ongelukkige oorlog tussen de graaf en de vereniging van Vlaamse steden waar de wevers van Ieper ook al bij betrokken waren. Tijdens het beleg van de stad waren al de buitenwijken totaal verwoest en in brand gestoken.
De plekken waar ooit vele tienduizenden arbeiders woonden, waren achteraf zo goed als met de grond gelijk gemaakt. De schepenen weigerden een heropbouw van de buitengordel en dat zou ongetwijfeld in samenspraak zijn met de graaf, want samen hadden ze nogal wat eitjes te pellen met het gemeen van buiten de stadsmuren dat het zo vaak te bont had gemaakt.
De geestelijken die in diezelfde buitenwijken woonden, zagen hun kloosters en abdijen verwoest en ze zochten nu een toevluchtsoord binnen de stad zelf. De komst van het huis van Bourgondië zou geen verandering aanbrengen in deze trieste situatie. De opeenvolgende graven introduceerden een nieuwe manier van bestuur die centralistisch mocht genoemd worden. Net zoals dat in Frankrijk het geval was. ‘Een Franse luxe’ noemden ze het zelf. Voor Vlaanderen zou het luxe én misère worden. Te midden van deze geforceerde rust ging het leven in de proosdij verder.
Bekwame en geschoolde mannen herstelden de schade en handhaafden zo goed en zo kwaad mogelijk hun eeuwenoude manier van leven die al met al relatief welvarend mocht blijven genoemd worden. De proosdij bleef energiek zijn privileges verdedigen die van alle kanten aangevallen werden.
Dit is een fragment uit Boek 1381-1528 van De Grote Kroniek van Ieper