Het jaar 1878. In de middeleeuwen was het niet zomaar toegelaten om windwijzers te plaatsen op de top van woningen want een windwijzer stond bekend als een teken van adeldom. De vorm van deze windwijzers was zeker niet willekeurig. Ze beschikten over scherpe pieken zoals de vaandels als het ging om eenvoudige ridders of waren rechthoekig zoals de banieren van de baanderheren. De stedelijke agglomeraties kregen eveneens de toestemming om op hun gebouwen met een openbare functie windwijzers te plaatsen die elk afzonderlijk ook beschikten over specifieke en vastgelegde vormen. Ook de parochiale clerus, de abdijen en de erkende religieuze gilden plaatsten een haan op de toren van hun kerken of kapellen. Aan de centra van bevolkingskernen die in het bezit waren van het stadsrecht was het exclusief recht toegestaan om te beschikken over een belfort met een draak op de top. De twee types van windwijzers dienden niet enkel om de windrichting aan te duiden en als versiering van het monument, maar ze waren ook een symbool. Als het niet die van de adel was dan wel op zijn minst die van het stedelijk privilege.
De draak stond dus voor het symbool van de stedelijke onafhankelijkheid en dat betekende dus dat de burgers veel belang hechtten aan hun draak. Die was immers hét uithangbord voor de bevoorrechte status van hun vrije stad. Zonder dieper in te gaan op de oorsprong van het drakensymbool was het wel zo dat de dichters uit de oudheid aan de draken de hoede over de kostbare zaken en de schatten toevertrouwden. Ze beweerden dat dit fabuleus dier de tuin met de gouden appelen en het gulden vlies bewaakte. De Ieperse draak had geen geschreven geschiedenis en beschikte niet over zijn eigen legendes zoals die van enkele andere Vlaamse steden. Hij werd zelfs vrij weinig vermeld in de stadsrekeningen. De draak was ongetwijfeld stevig gemaakt omdat hij toch maar van tijd tot tijd nood had een herstelling. We dachten te beschikken over enkele details over die herstellingswerken, hoewel die vrij onbetekenend waren. Maar toch bewezen ze de voortdurende zorg die de magistraten wijdden aan hun ‘drake van den Belefrote’.
We mochten niet twijfelen aan het feit dat de draak op de toren geplaatst werd van zodra die afgewerkt was. Om zich daarvan te overtuigen, volstond het een blik te werpen op de klokkentoren van het belfort. De stevige ijzeren as op de piek, kon die ergens anders toe gediend hebben dan om er een draak aan vast te maken? Waarom zou onze stad die al in de 12e eeuw van belangrijke vrijheden genoot geen gebruik gemaakt hebben van dat toegestane privilege om een draak in zijn belfort te voeren, zoals dat het geval was in alle wettelijk gevormde steden? Indien onze penningmeesters voor het jaar 1230 geen melding maakten van de aankoop van een eerste draak of eventuele werken eraan, dan lag dit enkel aan de wetenschap dat onze oudste stadsrekeningen maar teruggingen tot in 1280.
Het was vermoedelijk omdat de oorspronkelijke draak die er al lang prijkte, blootgesteld was aan de grillen van de tijden beschadigd was waardoor ze in 1330 hersteld werd door Thierry de Pondelmaker. De term ‘pondelmaker’ betekent kopersmid of verwerker van metalen stoffen zoals lood en koper. De stadsrekening van 1330 gaf ons wat interessante gegevens te zien. Het document leerde ons dat de pondelmaker in dat jaar acht koperen adelaars met een totaalgewicht van 440 kilo plaatste op het belfort. Die adelaars werden door de Ieperlingen gemeenzaam omschreven als ‘duivekens’. De adelaars die nog altijd op de hoogste galerie van ons stadhuis prijkten, zouden daar in de 19e eeuw dan al zeker 550 jaar eerder geplaatst zijn. Toen Thierry de Pondelmaker na 15 dagen arbeid zijn werk had afgerond, belegde men zijn adelaars en de draak met goud. Dat werkje gebeurde door Henri Mannin die ook op dat tijdstip de versieringen van de klokkentoren onder handen nam. Op de torenspits glinsterde dus de gouden schittering van de draak en de acht rijkelijk vergulde adelaars.
De schepenen dienden regelmatig hun draak te laten herstellen. Dat gebeurde in 1331 en in 1367. Na het beleg van Ieper in 1383 dienden er belangrijke herstellingen aan te gebeuren. Om die uit te voeren, zag men zich verplicht om de draak weg te halen van de toren. Pas in 1384 kreeg die zijn plaats terug. Zou zijn metalen an niet getroffen zijn door de pijlen van de Gentse of Engelse boogschutters? Een detail waar onze kroniekschrijvers het over hadden, liet uitschijnen dat ze groot belang hechtten aan hun draak, het embleem van de stedelijke onafhankelijkheid. Deze chroniqueurs schreven dat in 1385 vogels op de meest oneerbiedige manier hun nest gebouwd hadden op de draak. Konden onze magistraten deze ontheiliging verdragen en dat nest tolereren? Nee hoor! Ze zagen zich verplicht om de draak te doen verwijderen. Die werd pas in zijn hoge positie herplaatst in het daaropvolgende jaar 1386.
In 1438 zou men er nog koperdraad rond spannen om in de toekomst nog dergelijke schandalen te vermijden. Franse Van der Wichterne, de onvermoeibare en deskundige stadsschilder wiens naam herhaaldelijk voorkwam in de stadsrekeningen tijdens de eerste helft van de 15e eeuw telkens er sprake was van schilderwerk of decoraties, werkte regelmatig op de top van het belfort om er de draak van de stad te decoreren. Hij verguldde de adelaars in 1421. En nadat onze stedelijke draak in 1438 hersteld was door Jan Keyseroene was het opnieuw aan Van der Wichterne om die te vergulden.
Dat goud kostte niet minder van 88 Parijse ponden. Uiteindelijk klauterde die trouwe stadsdienaar ondanks zijn gevorderde leeftijd in 1441 nog eens tot boven op het belfort om er kleine herstellingen uit te voeren aan de stedelijke draak. Een van de adelaars van het belfort – misschien wel getroffen door een blikseminslag wat meer dan eens gebeurde – moest in 1456 grote herstellingen ondergaan. Dat werk kon niet uitgevoerd worden in Ieper. Men stuurde de vogel naar Doornik. Bij zijn terugkeer werd hij verguld door de Ieperse schilder Ryke Broederlam, maar natuurlijk pas nadat de adelaar gerestaureerd was door Jean Van Massoen. Op die manier werd onze oorspronkelijke draak die nog voor de 14e eeuw vervaardigd werd, net zoals de adelaars die in 1330 geplaatst waren vaak hersteld en opnieuw verguld.
De oorspronkelijke Ieperse draak schitterde daarboven op het belfort tot aan het einde van de 17e eeuw. Niets in onze stadsrekeningen liet vermoeden dat hij voor die tijd vervangen werd. Het was pas in 1692 geweest dat onze magistraten een nieuwe draak lieten vervaardigen omdat de oude ‘drake’ versleten was en dreigde naar beneden te vallen. Dat jaar werd aan Jacques Vanden Peireboome 102 florijnen betaald om een nieuwe draak te maken voor op de top van het ‘hostel de ville’. Met daarnaast nog eens 73 florijnen bestemd voor Frans Hacke die de nieuwe draak geschilderd en verguld had. Meester Hacke was een Ieperse schilder. In die tijd genoot hij in West-Vlaanderen van een zekere faam met onder andere twee schilderijen die hij tussen 1717 en 1719 geschilderd had voor de magistraten van de stad Diksmuide. Wat betrof die Jacques Vanden Peireboome, oefende die het beroep van meester koperslager uit. Hij woonde in de Rijselstraat. En hoewel zijn naam hier op zijn Frans gespeld, was het wel iemand van mijn familie – Vandenpeereboom – en ik citeerde niet zonder enige trots de naam van mijn voorzaat die in 1692 een nieuw symbool van onze stedelijke onafhankelijkheid had vervaardigd.
Volgens de Ieperse kroniekschrijvers plaatste een zekere Popelier de nieuwe draak op het belfort en als compensatie voor zijn werk ontving hij een zilveren beker. In de rekeningen stond inderdaad genoteerd dat Pieter Popelier een zilveren beker van 18 florijnen ontving als vergoeding voor het plaatsen van de draak op de toren van het Ieperse stadhuis. Het was natuurlijk de vraag of Popelier dat zelf gedaan had. Onze penningmeesters lieten niet weten welk beroep hij feitelijk uitoefende. Dergelijke taak werd gebruikelijk uitgevoerd door een dakdekker, een loodgieter of een molenbouwer. Zou het magistraat zomaar een zilveren beker aangeboden hebben aan een eenvoudige arbeider? Vermoedelijk was Pieter Popelier een Ieperse burger geweest, of zelfs een meester-arbeider van de stad die gratis zijn diensten aanbood aan de magistraten met de supervisie over deze moeilijke operatie. Het stadbestuur kon hem niet zomaar een salaris uitbetalen zoals bij een arbeider en daarom hadden ze misschien zijn inspanningen willen vergoeden met die bewuste zilveren beker.
De nieuwe draak en de adelaars van het belfort werden in de 18e eeuw meerdere keren verguld. Tussen 1794 en 1815 waren ze compleet verwaarloosd geweest. In de tijd dat ons land geannexeerd was bij Frankrijk had men hét symbool van Ieper compleet uit het oog verloren. Het was pas na de opstart van de Nederlanden dat men er aan dacht om het eertijdse prestige van die traditionele symbolen van de stedelijke onafhankelijkheid in ere te herstellen. In die tijd had de nieuwe regering van de Nederlanden aan de Vlaamse steden inderdaad enkele van hun eertijdse vrijheden terug geschonken. Men herstelde en verguldde onze draak en zijn adelaars dus in 1819 en 1838. In 1861 werd de draak naar beneden gehaald toen men een bliksemafleider op het belfort plaatste. Vervolgens werd hij nog eens verguld in 1877 toen men een deel van het houtwerk van de klokkentoren vernieuwde.
De acht adelaars werden op 5 september 1877 in de werkhuizen van de stad geplaatst en op 7 september werd de draak die tijdelijk weggehaald was van de top nu recht voor de lakenhalle opgesteld. Een talrijke menigte had de afneming van de draak bijgewoond en getuigde daarmee dat de Ieperse draak, die oude getuige van het verleden van onze stad nog altijd bijzonder populair was. Ik was erbij geweest en had de draak met mijn eigen ogen bestudeerd. Onze draak verenigde alle karakteristieken van de heraldische draak zoals die in de encyclopedieën omschreven waren. Volgens de auteurs was het een beest dat te zien was op de wapenschilden, met een kop, een borst en twee voorpoten die een beetje leken op die van een griffioen, met uitzondering van zijn tong die puntig was. De draak beschikte over vleugels zoals die van een vleermuis en de rest van zijn lijf was afgewerkt in visschubben, gedraaid en gesculpteerd met opgeheven uiteinden. Beter kon ik ze niet omschrijven, de draak van ons belfort.
Volgens onze kroniekschrijvers woog de draak van 1692 24 kilo (56 ponden) wat gelijkstond aan een ton bier. De actuele draak die hier voor de lakenhalle prijkte, woog nu 32 kilo of 75 Ieperse ponden. De herstellingen, lasnaden, enz die men er 185 jaar lang aan had toegevoegd, konden misschien wel het verschil in gewicht verklaren. En misschien was de juistheid die de chroniqueurs aangaven niet je van dat. Het ging in elk geval met zekerheid over de draak die geproduceerd was door Jacques Vanden Peireboome in 1692, want ze droeg nog altijd de gegraveerde cijfers die dat bewuste jaartal aangaven.
Het beest was gemaakt uit geslagen koper. De diverse onderdelen waren aan elkaar gehecht d.m.v. koperen nagels of rivetten en vervolgens compleet verguld. Van het uiteinde van zijn staart tot aan de punt van zijn tong mat de draak 2 meter en 20 centimeter. Daar, op de plek waar hij op de stang pivoteerde had die een diameter van 37 centimeter. De hoogte van zijn vleermuisvleugels bedroeg 28 centimeter op een lengte van 42 centimeter. Zijn vleugels stonden op zijn breedste 70 centimeter van elkaar verwijderd. Ondanks de grillen van het weer zag onze draak er in 1877 nog altijd behoorlijk goed uit. Enkele kleinere herstellingen waren voldoende om die weer tiptop te krijgen. Daarna moest die opnieuw verguld worden zoals dat gebeurd was in 1819, 1838 en 1861, data die gegraveerd stonden op tong en staart. En nu voegde men daar ook ‘1877’ aan toe. De acht adelaars van het belfort hadden gespreide vleugels, hun bek stond open en gebogen, met dreigende blik in de ogen. De vogels stonden rechtop, hun houding was trots, alsof ze de koningen van het luchtruim waren.
De adelaars stonden op conische sokkels, de beelden en hun onderstel waren gemaakt in gegoten koper, met uitzondering van de uiteinden van hun vleugels – vermoedelijk afgeknaagd door de tijd – die uit geslagen koper bestonden en er in gepast waren met behulp van rivetten van hetzelfde metaal. De arenden hadden een afmeting van de bek tot aan de staart van 62 centimeter. Ze waren 60 centimeter hoog en met de sokkel inbegrepen was dat 108 centimeter. De spanwijdte van hun vleugels bedroeg 76 centimeter en hun omtrek mat 70 centimeter. De acht satelliet adelaars van onze draak waren diegene die geleverd waren door Thierry de Pondelmaker in 1330. De acht vogels wogen in totaal 380 kilo. In 1330 betaalde de stad voor de acht adelaars samen een bedrag van 58 ponden, iets meer dan 7 pond per stuk. Volgens historicus Warnkönig en andere van zijn collega’s had de pond in de 14e eeuw een waarde van 20 frank van het geld uit het einde van de 19e eeuw, waardoor die in mijn tijd dan ook samen 1.175 frank zouden gekost hebben. 147 frank per stuk.
De in 1877 afgenomen draak werd opnieuw verguld door meester-vergulder E. de Groote en voor de gelegenheid uitgedost in de nationale kleuren. Op 24 september 1877 – verjaardag van de Onafhankelijkheidsdagen van 1830 – werd de nieuw vergulde draak opnieuw op zijn voetstuk geplaatst. De acht adelaars werden eveneens verguld. Vier door Charles Heylbrouck en vier door Charles Caillez. Ze werden op 17 oktober 1877 op het belfort geplaatst. Het afnemen en terugplaatsen van de draak en zijn acht satellieten – een moeilijke en gevaarlijke onderneming – werd uitgevoerd door molenbouwer Amand Forrez. Hij kreeg de assistentie van Désiré Blieck, de meester-opziener van de openbare werken. Het geheel werd uitgevoerd onder de intelligente en voorzichtige leiding van de heer Heyninx, architect-ingenieur van de stad Ieper.
Dit is een fragment uit Boek 1877-1913 van De Grote Kroniek van Ieper