Zondag 6 juni 1790. Om 21u hadden enkele jongens zich gewaagd om het huis van weduwe De Wachter te gaan plunderen. Een woning die zich bevond aan de zuidzijde van de Vulderstraat. Al haar meubelen werden verbrijzeld omdat ze al de vaderlandsgezinden had uitgescholden voor schelmen. Na de plundering van dit huis waren deze jongens als razenden naar de woning van pensionnaris Vermeersch gelopen, aan de westzijde van de Zuidstraat, genaamd ‘De Draeke’. Ze kwamen er samen met een groot deel kwaadwilligen en ze hadden deze woning ook al helemaal geplunderd. Vermeersch en zijn huisgezin waren toen al op de vlucht geslagen. Al hun huisraad werd voor zijn deur verbrand. De overval duurde heel de nacht en het ging het er zo erg aan toe dat men ‘s morgens om 8u nog altijd huisraad in brand stak. Verscheidene anderen, zoals Guillaume Delimon, oud-schepen van de kasselrij en François Deconinck, ontvanger van de kasselrij werden bedreigd. Maar dankzij de weldenkende burgers en het geven van een som geld aan de plunderaars werd dit belet.
Op het platteland ontstonden her en der opstandjes, gericht tegen de adel en de clerus en tegen de Verenigde Staten van België. Vooral boeren en handwerklieden kwamen in verzet en ze noemden zichzelf de ware patriotten. Ze voerden de keizerlijke vlag en bedreigden de adel en de clerus die ze als het ‘profitariaat van de notabelen’ bestempelden. Ook de bevolking van en rond Ieper was niet tevreden met de situatie en had de huizen van enkele keizersgezinden geplunderd. De onlusten hielden aan en plunderingen, bedreigingen en afpersing waren schering en inslag. De rijke burgerij vormde een militie die in de stad patrouilleerde en enkele herrieschoppers arresteerde. Het leger werd ingezet tegen de onervaren rebellen die geen partij waren voor de getrainde troepen. Ter hoogte van Oudenaarde werden de rebellen in de pan gehakt. Er werden zware straffen uitgesproken en de leiders van het verzet werden zelfs opgehangen.
Een honderdvijftigtal Menenaars troepte samen en vatte het plan op om de gevangen generaal Van Der Mersch uit de gevangenis van Antwerpen te gaan bevrijden. Ieper stuurde tachtig soldaten naar Menen om de opstand in de kiem te smoren. Op 7 juni 1790 vertrokken driehonderd soldaten van het regiment van West-Vlaanderen naar het veldleger. Vanuit Veurne kwamen er ook een viertal 6-ponder kanonnen aan in de stad. De stadsraad besliste om een echte patriottistische militie of burgerwacht op te richten. Dat men zich richtte tot de gegoede burgerij, bleek uit het feit dat de leden hun wapens en uniformen zelf moesten kopen. Als toegeving was de stad bereid de wapens te leveren. Om de grote kosten van het stadsbestuur te helpen betalen, werd een omhaling gehouden die 23.000 gulden opbracht.
Maandag 7 juni 1790. Gisterenavond rond 21u was een grote plundering begonnen. Het huis van pensionaris Vermeersch werd helemaal geschonden en alle inboedel werd in stukken geslagen, tot zelfs het dak ervan. Ze hadden al de meubelen, bedden, matrassen, hemden, kleren, lijnwaad, imperialen, kasten, commodes, spiegels, zilverwerk, tin en koper en alles wat zich in de woning bevond door de ramen naar buiten gegooid en voor de deur verbrand. De plundering duurde twee dagen en daarbij hadden ze al de wijn die zich in de kelder bevond uitgedronken. Identieke taferelen speelden zich af ten huize van weduwe De Wachter. De dochters verscholen zich aan de achterpoort van het voorschreven huis, zijnde in de Lombaardstraat waar ook alles verbrand en vernield werd.
Vrijdag 11 juni 1790. Men deed wettelijk vier personen oppakken die men verdacht van medeplichtig te zijn aan de voorgaande plunderingen en ze werden in het gevangenhuis opgesloten. Te weten kleermaker Louis Ansen, Leander Luyck, timmerman Joseph Lyne, pruikenmakersknecht Jacobus Pitte die zouden vrijgelaten worden op 25 juli omdat ze vermoedelijk onschuldig waren.
Donderdag 17 juni 1790. Er was een plakkaat aangeplakt waarbij men verzocht om een inschrijving van vrijwilligers ten dienste van de veiligheid van de stad en de omliggende plaatsen in geval van nood. De vrijwilligers moesten zich gedurende een jaar ertoe verbinden om een uniforme kleding te dragen, ze moesten een overste verkiezen en ze dienden zich zoals een volmaakte krijgsbende te oefenen in de krijgsverrichtingen. En ze moesten zich op eigen kosten kleden en wapenen. Maar op verzoek van velen werden de wapens dan toch door de stad geschonken. ‘s Anderendaags werden er tijdens een vergadering nog enkele andere schikkingen geregeld.
Zaterdag 12 juni 1790. Men deed hier in de kathedraal te Ieper de ceremonie voor het wijden van twee vlaggen voor het regiment van Lambrecht, geborduurd door de juffrouwen van deze stad. Dit groot gebouw kon de menigte volk niet slokken maar men zag daar geen devotie noch stilzwijgendheid. Men hoorde er niets anders dan het kloppen en schreeuwen zoals op een garenmarkt. Tijdens het feest van deze vaandels stond er voor zinspreuk aangeduid ‘winnen of sterven’. Voor de vijgen was het iets als ‘weglopen of doodgeschoten worden’.
Vrijdag 25 juni 1790. De wet had, samen met de pastoors een rondgang gedaan rondom de stad ten einde giften te ontvangen die ze wilden geven aan de vaderlanders zodat ze zo de onkosten veroorzaakt door de tijdsomstandigheden hielpen betalen. De ontvangst van de tournee bedroeg 23.000 gulden voor de stad alleen. In de loop van de dag werden binnen Ieper vier stukken kanon binnengebracht, allemaal zesponders. Dat gebeurde door de heer Meezemaeker, geboortig van Ieper, officier onder de troepen te Veurne die ze geschonken had aan onze stad. Men had twee van die kanonnen naar Menen gezonden.
Dit zijn fragmenten uit Boek 1785-1829 van De Grote Kroniek van Ieper


