banner
jul 18, 2025
149 Views
Reacties uitgeschakeld voor Ieper en de eerste kruistocht

Ieper en de eerste kruistocht

Written by
banner

Het jaar 1176. Verhaal van de eerste kruisvaart naar het Heilig Land tegen de ongelovigen samen met de oorsprong van het stadswapen, te weten van onze doorluchtige hoofdstad Ieper van West-Vlaanderen. Op de 25e februari arriveerde graaf Filip van de Elzas te Ieper. Hij gaf hier aan de burgers van Ieper te kennen dat hij van plan was om naar het heilig land van Jeruzalem te vertrekken. Hij vertelde dat hij precies op de dag van de begrafenis van zijn overleden vrouw Elisabeth te Reims de tijding kreeg dat de wrede Saracenen het heilig land van onze heer hadden ingenomen en Filip’s oom Willem van Leginan samen met al zijn mensen daarbij ter dood gebracht waren. Met daarbij de opmerking dat al de vindbare christenen met het zwaard geslagen waren.

Hij had daar gezworen op het graf van zijn echtgenote dat hij nooit nog enig vlees zou eten voordat hij zich op de weg naar Jeruzalem had begeven om wraak te nemen om de wreedheid aangedaan aan zijn moeder de heilige Sibylle en aan Leginan, zijn oom en de andere vrienden welke allen koningen van Jeruzalem en van Samaria geweest waren. Waarop veel graven en prinsen van Vlaanderen beloofden om hem te vergezellen op zijn missie. Dus verzocht hij de burgers van Ieper om de hulp van enige mannen te krijgen om met hen oorlog te voeren tegen de ongelovige Saracenen. Vooral omdat wijlen zijn vader hem al eerder verteld had over de grote en heldhaftige daden die de burgers van Ieper voor hem hadden bewezen tijdens een gelijkaardige kruistocht naar het heilig land van enige jaren geleden.

En omdat er nog verscheidene van hen in leven waren, zo hadden deze op verzoek van de graaf omtrent de vijfhonderd van hun metgezellen bewogen om met hen deze heilige strijd te aanvaarden. Ze lieten zich naar oude gewoonte tekenen met een groot kruis. De kruisen die de christen soldaten droegen in deze oorlog die als ‘de kruisvaart’ werd genoemd. Deze kruisen werden gemaakt van laken of andere dusdanige stoffen, met een passement op de kanten. Hun kruisen werden door de bisschop of een andere prelaat met veel ceremonieën gewijd. Na de wijding naaide de bisschop die eigenhandig op de rechterschouder van de cavaliers of edellieden. De soldaten moesten daar zelf hun plan voor trekken.

De Fransen droegen een rood kruis, de Engelsen een wit, de Spanjaarden een geel, de Portugezen een blauw, die van Lorreinen een zwart en die van Bourgondië een purper kruis. De Hollanders en Vlamingen en dus ook de Ieperlingen en andere Vlaamse gemeentenaren droegen samen met hun graaf een groen kruis. Hierbij werd er een pelgrimsstok en een mallet aan toegevoegd om te tonen dat zij als pelgrims belofte hadden gedaan om het heilig land te bezoeken en meer bepaald het graf van onze heer. Paus Urbanus de tweede verleende aan alle deelnemers een volle aflaat. Diegenen die zich te Ieper hadden laten inschrijven, gingen nu op die manier gekleed ter processie. Ze vastten en baden, gaven aalmoezen en stapten van de ene kerk naar de andere. En na de middag gaven ze aan hun vrienden en bekenden het laatste adieu. Uit deze processie was de gewoonte van de Kruisdagen gesproten. De vrienden van de vertrokken kruisvaarders hielden tijdens hun afwezigheid opnieuw deze processie en hadden dat gebruik later nog veel jaren onderhouden.

Vooraleer de graaf uit Ieper vertrok, stelde hij op 26 februari van het jaar 1176 de heer Wouter van Ieper aan als 11e burggraaf van de stad. Deze Wouter van Ieper was één van die Ieperlingen die al eerder met zijn vader Dirk van de Elzas meegereisd was naar het heilig land. Hij verdiende het nu omwille van zijn ouderdom om deze belangrijke functie uit te voeren. Op 27 februari vernieuwde de graaf de Ieperse wet en hij benoemde Ghyselbert de Dijcke, Geeraert de Baremaker, Willem de Buysschere, Rogier Goeman, Hendrik van Dijck, Robert van de Poele, Gautier Van Hondeghem, Raes Lievekindt, Robert van Ieper, Philips Waghenaere en Lammaert van den Bussche tot schepenen van de stad.
Op de 18e maart vertrok de graaf met deze 500 Ieperlingen, allemaal getooid in volle wapens en voorzien van een harnas. Het was een afscheid waarbij veel uitgestorte tranen kwamen bij kijken. De ene zei adieu aan zijn vrouw en kinderen, de andere aan zijn vader en moeder en nog anderen aan vrienden en bekenden. Ze vertrokken in goede orde, met vliegende vendels en klinkende trompetten, weg van de Grote Markt waar ze verzameld waren, langs de Boterstraat en ze verlieten hun stad uiteindelijk via de Boterpoort.

Filip van de Elzas kreeg vanuit alle streken de bijstand van een grote menigte van volk. De voorbereiding en de bijstand had twee maanden in beslag genomen en nu waren ze allen klaar en goed en wel bewapend om naar Jeruzalem te vertrekken. De schepen lagen vertrekkensklaar in Hondts Damme (Damme), te Oostende en te Duinkerke om heel dat leger over te varen. De stuurmannen zorgden er voor dat meer dan negenduizend vechtbare mannen zich lieten begeleiden met Filip van de Elzas en zijn broer Pieter, de voormalige bisschop van Kamerijk. En zo vertrokken ze in de richting van het heilig land.

Ze konden genieten van een voordelige wind zodat ze op negen dagen tijd konden aanmeren in Spanje. De Spanjaarden moesten kijken naar dit schoon Vlaams leger en kregen er het gemoed van vol. Veel van hun edelen wilden Filip van de Elzas eveneens vergezellen zodat zijn leger in Spanje verversing kreeg. Graaf Filip was dan met zo een schone heerkracht van verscheidene naties, met Spanjaarden, Fransen, Bourgondiërs, Portugezen, Lorreinen, Ardemers, Elzassers, Vlamingen, Zeeuwen en andere landen naar Griekenland doorgereisd.

Bij aankomst in Griekenland vernam de graaf daar dat de koningen van Cyprus en van Savonië nu allebei Saracenen waren. Deze twee koningen, verstaande dat de christenen met een menigte van volk in Griekenland aangekomen waren om hen te bevechten, stelden voor aan Filip van de Elzas dat ze met hem wilden onderhandelen. De graaf Filip zei hen dat ze zich moesten voorbereiden om gedoopt of gedood te worden want hij was van plan om niemand te sparen buiten diegenen die christen wilden worden. Dan riep de koning van Savonië, ‘gebenedijd zij god, dat hij mij, van mijn langdurige wens heden laat genieten van gedoopt te mogen worden, zodat de koning en al zijn volk van Savonië christenen werden. Deze koning kreeg de doopnaam Joris en leidde nu Filip van de Elzas naar Syrië waar hij door de koning van Akers, iemand die ook christen geworden was, heel waardig werd ontvangen. Filip van de Elzas die nu met achtduizend vechtbare mannen voor Jeruzalem gekomen was, werd door de patriarch begeleid om al de heilige plaatsen van de stad te bezoeken.

Tegen die tijd had de koning van Jeruzalem al vernomen dat Filip van de Elzas de zoon was van Dirk was. En dat deze graaf enige jaren geleden voor Jeruzalem nog geholpen had met het verslaan van 120.000 van zijn Saracenen. De koning zocht heimelijk bijstand bij Nobilion, de koning van de Abalijnen. Ze wachtten Filip van de Elzas en zijn mannen op zowat één mijl verwijderd van Cesarien. Maar Filip van de Elzas en zijn broer Pieter van Bonen, de voormalige bisschop van Kamerijk, samen met de graaf van Henegouwen en veel treffelijke edellieden, weerstonden hem op krachtdadige wijze. Pieter, de graaf van Bonen zwierde Nobilion de koning van de Abalijnen van zijn dromedaris en stak hem met zijn koninklijk zwaard dood. Tijdens deze confrontatie werden meer dan drieduizend Saracenen gedood.

Nadat hij het nieuws van Nobilion‘s nederlaag had vernomen, kwam de koning van Jeruzalem, met een leger van twaalfduizend mannen de christenen tegemoet tot aan de berg Libanus waar zwaar strijd werd geleverd. Na een gevecht van vier uur waar graaf Filip van de Elzas zeker zijn deel deed, werd de koning van Jeruzalem helemaal verslagen en met het zwaard van Nobilion, de koning van de Abalijnen vermoord. Het was Filip van de Elzas die dat zwaard in het hart van de koning priemde. Daarbij riep hij uit; ‘ge hebt de kroon van Jeruzalem afgenomen van mijn ouders en vrienden en ge hebt hun landen op een onrechtwaardige manier verwoest. Ik zal tot een eeuwig teken dat ik u overwonnen heb, uw wapen met me meedragen. Dat is een zwarte leeuw, dewelke ik en mijn nakomelingen voor eeuwig zullen voeren.’

—-

…. Vrijdag 15 juni 1179. Graaf Filip van de Elzas arriveerde in Ieper. In het gezelschap van de resterende burgers van Ieper die drie jaar geleden met de graaf naar de heilige oorlog in het heilig land vertrokken waren. Bij hun aankomst in Waasten bleven ze daar even vertoeven om zich wat te verversen en zich op te frissen. De graaf stuurde een trompetter naar de stad van Ieper om de op komst zijnde zegevierende terugkomst kenbaar te maken aan het magistraat en aan heel het gemeente dat dagelijks zijn terugkomst verwachtte. Van zodra deze blijde tijding bekend werd in de stad was heel Ieper vervuld van blijdschap. Eenieder was op de been. Heel de geestelijkheid, het magistraat, ja zowat de hele gemeente liep buiten de stad tot aan Sint-Elooi om de terugkerende winnaars te gaan ontmoeten.

Elk verlangde om zijn vriend weer te zien, de vrouwen hun man, de ouders hun kinderen, de zusters hun broeders enzoverder. Al de huizen van aan de Mesenpoort tot op de Grote Markt waren opgetut met allerhande versieringen en vreugdetekens. De kruisvaarders kwamen de Mesenpoort binnen, vol triomf en zegepraal, met vliegende vendels, klinkende trompetten, blinkende harnassen en glanzende zwaarden. Met elk op hun hoofd een lauriertak tot teken van victorie, gevolgd door verscheidene wagens met de vergaarde buit. Ze marcheerden nog in goede slagorde, zwijgend en stil tussen de toeloop van wel duizenden mensen die van alle gewesten binnen Ieper gekomen waren om deze glorieuze intrede te zien. De mannen kwamen voorbij onder de onophoudelijke welkomstkreten en gelukwensen. Ze begaven zich recht naar de Grote Markt waar ze zich nog steeds in een goede slagorde presenteerden terwijl ze door de geestelijken en het magistraat veel geluk werden toegewenst.

Ze werden door de graaf sterk geprezen en bedankt voor al de goede diensten en manhaftige daden die ze voor god en het geloof in het heilig land tegen de Saracenen hadden bewezen. Van de 500 mannelijke Ieperlingen die drie jaar geleden met de graaf vertrokken waren, keerden er nu nog 436 van terug. Zodat er maar 64 mannen gesneuveld waren tijdens deze kruistocht. Nadat de mannen zowat een uur op de markt hadden gestaan, overhandigden ze hun vaandels en banieren met welke ze op kruistocht vertrokken waren en werden die opgehangen in de Ieperse kerken, als een eeuwige nagedachtenis aan hun succesvolle trip naar het heilig land.

De eerste banier of vaandel was wit van achtergrond. Aan de ene kant stond het oude stadswapen van Ieper afgebeeld met onderaan in gouden letters de spreuk ‘Cives Yprensis Parati Sunt Profide Pugnairdi’. Dat wilde zeggen: ‘De Ieperse burgers zijn bereid om voor het geloof te strijden.’ En aan de andere zijde stond een magnifiek groen kruis afgebeeld. Dit vendel werd geschonken aan de kerk van Sint-Maarten. De tweede banier had een blauwe achtergrond. Met aan de ene kant de afbeelding van de naam van Jezus met daaronder de spreuk ‘Voor de naam van Jezus moeten alle knieën gebogen worden. Die in de hemel, die op de aarde en die onder de aarde.’ En op de andere zijde stond een afbeelding van de heilige apostel Petrus met de sleutels in de hand en voorzien van de spreuk: ‘O Jeruzalem, open uw poorten.’

Dit tweede vaandel werd overhandigd aan de kerk van Sint-Pieters. In alle Ieperse kerken werden enige lofzangen gezongen. Na alle respectieve offerandes vertrok iedereen huiswaarts. De volgende dag moesten de 436 mannen nogmaals op de Grote Markt verschijnen. De graaf bedankte hen opnieuw voor hun heldhaftige daden, hij blikte terug op hun strijd, en vertelde onder andere dat hij in het heilig land gestreden had tegen Nobilion, de Turkse koning van Albanen en Cidonen. En dat hij daar door Gods gratie en hun kloeke daden het leger van Saladinus in stukken had geslagen. En dat hij tijdens dit gevecht met deze vijfhonderd Ieperlingen gevochten had tegen wel vijfduizend Saracenen. Ze hadden er de victorie behaald waarbij er vierhonderd Saracenen dood ter plaatse bleven en er tweehonderd van de edelste gevangen werden en waar de koning Nobilion de dood vond door de handen van onze graaf met zijn wapen voorzien van een zwarte leeuw op een gouden veld.

Het bewuste wapen was tijdens het gevecht op de grond gevallen en door Boudewijn van Komen, geboren in Ieper opgeraapt en overhandigd aan de graaf, ten teken van de victorie. Filip van de Elzas schonk dit wapen nu aan de stad van Ieper, ter eeuwige gedachtenis aan deze heugelijke kruistocht. Het wapen was voorzien van dit opperste rode kruis met een zwarte leeuw die een kolom torste. Sindsdien hebben de Ieperlingen altijd dit wapen gevoerd. Ze voerden daarvoor alleen het onderste deel van dit wapen, zijnde een rood schild en een kruis dwars afgetekend van verscheidene kleuren, die waarachtig ooit het wapen van de oude burggraven van Ieper waren geweest, voorstellende diegenen die deze reis tot twee maal toe hadden gedaan als opperste wethouders. Dat waren Boudewijn van Komen, Gautier van de Bussche, Robert Boonaert, Guydon van Steenvoorde, Bertolf van Wervik, Jacob van Eecke, Guy de Wilde en Hugo de Stercke.

Nadat de graaf het magistraat van Ieper vereerd had met dit wapen had hij deze 436 Ieperlingen rijkelijk vergoed en gecompenseerd. Meer dan vierhonderd onder hen werden tot ridder geslagen en elkeen kreeg een wapen dat paste bij zijn naam en zijn daden. Daarbij beval hij dat er van nu af aan geen andere personen meer zouden worden aangesteld als wethouders van de stad van Ieper dan diegenen die edel waren en door hun wijsheid bekwaam om te regeren over een andere poorter. Dat gebruik was onderhouden geweest tot rond het jaar 1500. Daarom zou je later verscheidene families die in de 18e eeuw nog in Ieper zouden leven en nu maar eenvoudige personen meer waren. Hun adellijke status was door de lengte van de tijd of door de troebele tijden of door de ondergang van hun families of het verdwijnen van hun rijkdom helemaal in de vergetelheid geraakt.

Ondertussen was Lodewijk, de zevende van die naam, koning van Frankrijk met veel volk tot bij Amiens afgezakt om graaf Filip te bevechten. Dat gevecht zou plaatsvinden aan de rivier de Doyse. Toen Filip van de Elzas daarvan op de hoogte werd gesteld, had hij de Franse koning tijdens een verschrikkelijke strijd verslagen en de overwinning behaald. Lodewijk VII sloeg daarna op vlucht naar Parijs. Graaf Filip van de Elzas die het nieuws over zijn vlucht vernam, had daarna als een leeuw verder gevochten. En daarbij verwoestte hij wat hij maar kon. Veel Franse prinsen en graven werden door hem gevangengenomen en naar Vlaanderen gestuurd. Zo waren ze dus in Frankrijk verschrikt van Filip van de Elzas, zelfs alleen al als ze zijn naam hoorden uitspreken. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om verder campagne te voeren en Frankrijk helemaal te verwoesten. Een oorlog die twee jaar duurde. Tot uiteindelijk, door toedoen van de bisschop van Reims een vrede gesloten tussen de Franse koning Lodewijk en onze graaf Filip van de Elzas. De opluchting en de blijdschap van de Fransen was immens.

Dit zijn fragmenten uit Boek 0000-1289 van De Grote Kroniek van Ieper

Article Categories:
0000-1289
banner