banner
jan 18, 2025
185 Views
Reacties uitgeschakeld voor Nederzettingen in de streek van Ieper

Nederzettingen in de streek van Ieper

Written by
banner

De hele regio rond Ieper was bezaaid met bossen. Noordoostelijk vonden we rond het jaar 1000 een reusachtig bos met een omvang van wel 2.000 hectaren. Het Vrijbusch behelsde de huidige gemeenten Staden, Poelkapelle, Langemark, Merkem en Houthulst. Het woud vormde een gigantisch jachtgebied voor de eigenaars. Dat waren de graaf van Vlaanderen en de Noord-Franse Benedictijnenabdij van Corbie. In het noorden en het noordwesten bevond zich een tweede boscomplex met een dichte begroeiing tussen Poperinge en Proven.

Tussen de nederzettingen Poperinge en Ieper was het bos minder aaneengesloten en af en toe onderbroken door niet beboste vlaktes. Het noordwestelijke bosgebied zou vanaf de 11e tot de 13e eeuw in toenemende mate gekoloniseerd en ontgonnen worden. Een derde bosrijke gordel omringde de Ieperse nederzetting. In het oosten strekten de bossen zich uit van Passendale over Zonnebeke, Zandvoorde, Wijtschate tot in Voormezele. Hier was er geen sprake van één groot bos, maar van een reeks verschillende bossen afgewisseld met talrijke heidegronden (wastinae).

In de nabije Ieperse omgeving bevonden zich de nederzettingen – landbouwexploitaties – van Vlamertinge, Elverdinge en Boezinge die naast de verbinding over het water tijdens de Romeinse bezetting eveneens verbonden werden door een heerweg. Veel generaties later werden de locaties Flambertenges (1066), Elver(zenge)s (1066) en Bosinga (1119) voor het eerst schriftelijk vernoemd. Noordelijk van deze oude landbouwnederzettingen bevond zich een erg bosrijk gebied dat als een soort schild de al even oude bevolkingsgordel aan het water van de IJzer afschermde.

Die bosontginning leidde tot de stichting van het centraal gelegen Wastina – Woesten – door de graaf van Vlaanderen, Diederik van de Elzas. Dat zou gebeuren in het jaar 1161. Het duurde lang vooraleer veel van die eeuwenoude IJzernederzettingen met hun eigenste naam werden vastgelegd. Reninge (in 877 (Reninga), Oostvleteren en Beveren in 806 (Fletrinio), Krombeke in 875 (Crumbeke). Ook de patroonheiligen van die nederzettingen verwezen naar een hoge ouderdom: St. Rectrudis (+688) (Reninge), St. Amatus (+690) (Oostvleteren), St. Blasius (+316) (Krombeke), St. Audomarus (+670) (Beveren) en St.-Maarten (+397) in Westvleteren en Haringe.

Die naamgeving had te maken met predikers die tijdens de 7e eeuw de heidense landbebouwers langs de IJzer poogden te overtuigen van het christelijk geloof. Ten oosten van Boezinge bevonden zich Zuidschote, Noordschote en Pilkem. Noordelijk van Ieper lagen de woonkernen van Langemark, Merkem en Poelkapelle.

De namen van Langemark en Merkem bleken afgeleid van een bijrivier van de IJzer, de ‘Markis’. Door de lokale bevolking nog altijd het ‘Martje’ genoemd. In 869 was er sprake van Marcheim (Merkem) en Langemark werd in 1109 eenvoudig ‘Marc’ genoemd. In 1066 was dit nog ‘apud villam Marcam’. Net zoals het geval bij de plaatsnaam van Poperinge (Pupurningahem) was de Frankische invalshoek niet zo ver te zoeken. Poelkapelle was ongetwijfeld veel later ontstaan dan Langemark. In 1096 werd de locatie voor de eerste keer genoemd als ‘Capelle ter poele’. Het element ‘capelle’ wees op een ontstaan in de 11e eeuw. Zuidschote en Noordschote bevatten het achtervoegsel ‘schoot’ dat verwees naar het Germaanse ‘skauta’, een beboste hoek hoger land die uitsprong boven een moerassig terrein. Beide leefgemeenschappen situeerden zich inderdaad op een zandrug die omgeven was door de Grote Kemmelbeek, de Ieperlee en in het noorden de IJzer.

De kapel in Zuidschote was afhankelijk van die van Boezinge. Zo stond het toch in het jaar 1119 omschreven als ‘altare de Boesingha cum appendicia capella que Sudcotes vocatur’. Ten oosten van Langemark bevond zich de nederzetting van Passendale. In 844 werd Passendale voor het eerst geattesteerd als Pascandala. Ten oosten van Ieper, verscholen in talrijke bossen, bevonden zich de landbouwnederzettingen Zonnebeke, Zillebeke en Hollebeke, Geluveld. Duizenden jaren na hun prille ontstaan werden hun plaatsnamen op papier teruggevonden: Hollebeke in 1185 (Holebeca), Zonnebeke in 1072 (Sinnebacche), Zillebeke in 1102 (Selebecha) en Geluveld in 1109 (Geluelt). Tussen Hollebeke en Geluveld lag Zandvoorde dat in 1102 geattesteerd werd als Sandafurda, wat stond voor een doorwaadbare plaats in een waterloop.

En dan kwamen we aan bij de zuidkant van Ieper. Hier bevonden zich Dikkebus en Voormezele. Dikkebus (1089: Thicasbusca) verwees rechtstreeks naar zijn ligging midden in een dicht bos. Voormezele werd in 1069 genoemd als Formesela. De ontstaansnaam van Formesela leek te duiden op een ontstaan tijdens de Karolingische tijd, tussen het jaar 700 en 900. De patroonheiligen Sinte-Katharina van Zillebeke en Sinte-Margaretha van Geluveld wezen op de opstart van de kerkgeschiedenis in deze nederzettingen in diezelfde Karolingische periode. Op basis van de namen van de patroonheiligen kon wel enige aanduiding gegeven worden i.v.m. het ontstaan van de diverse kerkparochies in de gordel rond Ieper. Sint-Maarten was erg populair bij de Frankische adel (vanaf het jaar 400) wat er op wees dat de parochies van Ieper, Beselare en Moorslede wel eens rond die periodes werden gesticht. Sint-Pieter, iets later bekend geworden dan Sint-Maarten, werd al snel de grote tegenhanger van die Sint-Maarten.

Sint-Pieter vonden we bij ons terug in Elverdinge en Ieper. Maar er bestond een reeks van heiligen zoals Sint-Michiel te Boezinge, Sint-Jan de Doper te Dikkebus, Sint-Paulus in Langemark, Sint-Barabas in Noordschote en Onze-Lieve-Vrouw in Hollebeke, Voormezele, Zonnebeke en Brielen. Ze verwezen allemaal naar de periode rond het begin van onze nieuwe tijdsrekening en de geboorte van Christus. In Passendale vonden we Sint-Audomarus – de eerste bisschop van Terwaan tussen 639 en 667 – terug die de Westhoek in de 7e eeuw kerstende, wat dus feitelijk liet vermoeden dat de heidense landbouwnederzetting Passendale rond 650 omgevormd wordt tot een parochie die voortaan gestoeld zou zijn op de christelijke leer.

Reninge en Woesten vereerden Sint-Rectrudis die stierf in 688 als eerste abdis van het klooster van Marchiennes die vermoedelijk een bidplaats bezat in Reninge. Dat kon uitgemaakt worden uit een twist tussen de abdij van Marchiennes en de abdij van Voormezele (patroon van de kerk van Reninge vanaf 1103) rond één derde van de tienden (belastingen) van Reninge.

De bidplaats van Reninge vond in elk geval zijn ontstaan rond het jaar 700 of eventueel zelfs vroeger in de tijd. Dat was niet het geval voor Woesten die veel later gebouwd werd en zich pas in de 12e eeuw los maakte van zijn moederparochie Reninge en daar wel de naam van de patroonheilige meepikte. In Vlamertinge en Reningelst werd de patroonheilige Sint-Vedastus vereerd. In Wijtschate en Wulvergem was dit Sint-Medardus. Sint-Vedastus (of Sint-Vaast) die als bisschop van Atrecht stierf in 540 had vanuit de Sint-Vaastabdij werk gemaakt van de kerstening van onze streek.

Ook Sint-Medardus leefde en predikte als bisschop van Noyon in diezelfde 6e eeuw en liet zijn sporen na in Wijtschate en Wulvergem. Op basis van de namen van de patroonheiligen kon toch wel gesteld worden dat de parochievorming het oudst was in Ieper en in zijn westelijk en noordelijk gelegen gebieden. In het oosten was de kolonisatie pas later tot stand gekomen.

Dit is een fragment uit Boek 0000-1289 van De Grote Kroniek van Ieper

Article Categories:
0000-1289
banner