Mei 1381. De volders beschouwden zichzelf niet langer gebonden aan hun beloftes bij hun recente onderwerping aangezien graaf Lodewijk zich zelf niet aan zijn beloften had gehouden. Ze sloten zich aan bij hun collega’s ambachtslieden die allen de wapens hadden opgenomen. Het zou niet lang duren voor hun vijandig geschreeuw zou overgaan in effectieve gewelddaden. De opstand stond op punt en het onweer barstte los.
Niets zou er weerstand tegen bieden. Het bezant werd nog maar een keer overvallen en bezet. De bezanters die belast waren met het onderhoud van rust en orde werden uit elkaar geslagen. De ambachtslieden maakten zich meester van de stad. De patriciërs, notabelen en andere leliaards, bang voor afrekeningen door de zegevierende bevolking hadden veiligheidshalve op de dag van de opstand reeds de stad verlaten. De volksmassa die zich nu niet meer hoefde te bekommeren om enige vijanden binnen de stadsgordel leek zich geen zorgen te maken voor een snelle aanval van de graaf.
Lodewijk van Male was zich, van zodra hij hoorde over de revolte in Gent, zoals gewoonlijk gaan verschansen in Rijsel, samen met zijn wapenlieden. Dat was het signaal voor Jacques Van der Berst. Hij beschouwde de plaats van Ieper nu een veilige plek tegen elk gevaar. Hij verzamelde de elite van zijn klauwaards. Hij behield een klein deel van zijn aanhang in Ieper om er de stadspoorten te bewaken. Hij verliet Ieper in de hoop om zo snel mogelijk de Gentenaars naar hier te kunnen halen. Dat verklaarde vermoedelijk waarom men de vlaggen van de Ieperse ambachten – de zogezegd onderworpen stad – zag wapperen in het revolutionaire leger. Ze zouden het dus moeten opnemen tegen hun stadsgenoten – sergeanten en stadsmilities die aan de kant van de graaf stonden.
Het vertrek van het merendeel van de klauwaards was toch zeer onvoorzichtig en dat zou voor de Ieperse klauwaards noodlottige gevolgen hebben. De leliaards die op de dag van de opstand weggevlucht waren uit Ieper, tot bij hun heer in Rijsel, hoorden al vlug dat het merendeel van die opstandelingen weggetrokken was met Van der Berst en dat de stad nu ontdaan was van zijn voornaamste verdedigers. Al meteen kwamen ze op de proppen met hun project om zich met een verrassingsaanval opnieuw meester te maken van Ieper. In het verleden hadden dergelijke wanhopig uitziende pogingen af en toe wel eens succes opgeleverd. Dat had het verloop van de inlandse oorlogen al vaak bewezen. Driehonderd van die leliaardse vluchtelingen, allen goed bewapend verlieten Rijsel in de avond van 7 mei 1381. Ze marcheerden de hele nacht in stilte en de ochtend, nog voor zonsopgang stonden ze al voor de Ieperse stadsmuren.
Het was die nacht extreem donker waardoor de wachters op het belfort hen niet eens hadden zien aankomen. Net op dat moment waren enkele klauwaards die de zorg hadden om te waken over de vestingen vrolijk aan het feesten op hun succes. Toen enkele bezanters die ochtend de poorten openden, maakte de kleine groep zich meester over deze wachtposten en diverse verdedigingsplaatsen. Niet lang daarna gooiden ze zich in de diverse straten, ‘ville gagnée, mort aux rebelles’ uitschreeuwend. Volgens Olivier van Diksmuide lynchten ze alle rebellen die het aandurfden om zich te verzetten.
Op het ogenblik dat de radeloze werklieden met hun wapens in de hand hun woningen verlieten om hun stad te verdedigen, was die al in de macht van de aanhangers van de graaf. Niet lang daarna wapperde de banier van de heer boven het bezant en voor het belfort van de stad. De zegevierende leliaards wreekten zich vervolgens omwille van hun recente nederlaag.
Talrijke klauwaards werden om het leven gebracht. Salomon Van der Leene, de deken van de wevers werd gevangen gemaakt en twaalf kopmannen van de ambachten gearresteerd. Ze werden alle dertien naar Rijsel gevoerd, in de handen van de graaf overgegeven en op zijn bevel onthoofd. Zonder enige vorm van proces. Het was volgens de analisten dan geweest dat de stad van Ieper weer onderdanig geworden was aan zijn legitieme heer. Nog voor het bloed vloeide in de straten van Ieper was er al sprake van het hervatten van de vijandelijkheden in de omgeving van Gent.
Dit is een fragment uit Boek 1381-1528 van De Grote Kroniek van Ieper


