banner
mrt 31, 2025
131 Views
Reacties uitgeschakeld voor De parochierekeningen van Brielen

De parochierekeningen van Brielen

Written by
banner

Parochierekeningen waren in de eerste plaats een geschreven verantwoording betreffende de manier waarop er werd omgesprongen met de ingewonnen belastingen van de parochianen. Het grootste deel van de geïnde bedragen was bestemd voor de hoofdontvanger van de kasselrij Ieper. Drie factoren waren bepalend voor het innen van de belastingen. Brielen was bij uitstek een landbouwparochie. Twee maal per jaar werden de pointingboeken voor de parochie opgesteld. Een eerste maal met Sint-Jansmesse – 24 juni – een tweede maal zes maanden later op Christmesse of 25 december. In deze pointingboeken stonden heel zorgvuldig de percelen akker- en weideland aangeduid met hun oppervlakte. Samen met de naam van de gebruiker, want het was die laatste die betaalde. Rond 24 juli werd de belasting per gemet – 0,45 hectare – vastgesteld. Die lag meestal niet lager van 1 pond per gemet maar kon in uitzonderlijke gevallen oplopen tot 3 Parijse ponden per gemet.

Ook de oppervlakte van de te belasten percelen verschilde vaak van jaar tot jaar. Gewoonlijk lag dit tussen de 1.676 en de 1.681 gemeten. Een tweede categorie gebruikers die zich belast zag, waren de negocianten. Het betrof hier kleine neringdoeners en ambachtslieden. Over hen waren er helaas geen gegevens meer bekend. Voor de negocianten werd in de parochierekening alleen melding gemaakt van 13 tot 21 gemeten. Een derde categorie vormden de heren kanunniken van Sint-Donaas van Brugge en die van het kapittel van Ieper. Ze werden belast op de tienden die ze in de parochie Brielen opstreken. Dit bedrag bleef onveranderlijk staan op 300 Parijse ponden. De mannen die de pointing of de inning van de belasting uitvoerden op de parochie noemde men de pointers. Meestal waren dat boeren. Ze waren beëdigd en werden bijna jaarlijks vervangen.

Voor Brielen waren ze met twee. De man die alles heel zorgvuldig noteerde om het achteraf allemaal netjes in een schrift te verwerken, was de rendant of de ontvanger van de parochie. Eenmaal de rekeningen afgesloten waren en het schrift op punt stond, werd vanop de kerkrichel te Brielen aan allen het bericht afgeroepen dat de afgesloten rekening een goede week later zou voorgelegd worden aan een college van raadsleden van de kasselrij Ieper. De rendant zelf zou er alles – artikel na artikel – voorlezen en indien nodig uitleg verschaffen. Zo zou eenieder te weten komen waar zijn centen voor gediend hadden. Of deze openbare zitting die iedereen toch wel aanbelangde bij velen gehoor vond, viel te betwijfelen. Niet alleen de belastingen werden doorgesluisd naar de kasselrij van Ieper. Het ging ook om wat er gebeurde met de overschotten, hoewel die vaak niet bijster groot waren. Ze werden gebruikt om de ‘binnenkosten’ van de parochie te betalen.

Deze binnenkosten betroffen het loon dat uitbetaald werd aan beide pointers, dat van de omroeper van de kerkgeboden, een man die meestal de koster van de parochie was als hij ook al niet diende als ontvanger. Ook kleine herstellingen aan het schoolhuis op de parochie werden ermee bekostigd, toch vooral na 1760. De raadsleden van Ieper die hun goedkeuring moesten geven aan de rekeningen werden er eveneens van vergoed. Dat was ook het geval voor de huur van de kamer waar de parochierekening in het publiek werd voorgedragen, net zoals de beloning voor de jonkheid die naar de christelijke lering kwam en de kosten van de solemnele dienst ter ere van Sint-Elooi, de patroon van de boeren en de buitenlieden. En natuurlijk mocht de rendant zichzelf niet vergeten.

Zo mocht hij rekenen op het verschil in ponden, schellingen en denieren tussen de totale ontvangst en de totale uitgave. Was er winst geboekt, dan begon de rendant de rubriek ontvangsten met het vermelden van de winst van vorige jaar. De parochie Brielen had in 1739 een nieuwe kerk gekregen. Daar waren jaren van moeizaam onderhandelen aan voorafgegaan. Er werden processen gevoerd voor de Raad van Vlaanderen. Ontvanger Vandenberghe reisde ontelbare keren naar Brugge, een verplaatsing die in die tijden zeker geen plezierreisje was. Zelfs jaren later – toen de kerk als een feit was – kwam het tot procederen tussen de parochie en het kapittel van Sint-Maartens.

Na de kerk kwam er een school. Op een stuk land van het kerkhof dat de kerk tegen een jaarlijkse cijns verhuurde aan de parochie. Maar die cijns werd niet altijd even stipt betaald. Het duurde soms jaren vooraleer de kerk voldaan werd. Naast de gewone pointingen van Sint-Jansmesse en Christmesse was er ook nog het maalderijgeld dat ook al twee keer per jaar moest vereffend worden. Dat bedroeg bijna altijd 12 schellingen per persoon. Het maalderijgeld dook voor de eerste keer op in 1718. Af en toe vermeldde de ontvanger het aantal inwoners die maalderijgeld moesten afdragen. Het ophalen van dat geld was de taak van de pointers in de maanden april en oktober. In 1724 waren er 266 inwoners in de parochie Brielen. Twee jaar later was dit reeds opgelopen tot 283. In 1746 was dat al 333 bewoners.

Hun namen sijpelden maar sporadisch door in de parochierekeningen. Volgens de volkstelling van 1698 telde de parochie Brielen op 6 januari 1698 53 huizen en 322 inwoners. Van deze 322 inwoners waren er 49 mannen die met hun vrouwen een echtpaar vormden en 51 alleenstaanden. Boven de leeftijd van 12 jaar waren er 20 jongens en 22 meisjes. Daarenboven waren er 51 mannen werkzaam als knecht en 32 vrouwen als dienstmeid. Onder het jonge volkje dat nog als schoolplichtig kon worden aanzien, telde man 45 jongens en 52 meisjes. In 1708 dook er naast de gewone pointing van Sint-Jansmesse en Christmesse ook nog een belasting van het abonnement op. Zo werd op 8 februari 1708 een bedrag van 1 pond en 6 schellingen omgesteld per gebruikt gemet.

Het jaar 1708 was ook het jaar waarin door het leger talrijke paarden en wagens met of zonder belegeider opgeëist werden. Diverse keren was het einddoel Duinkerke waar munitie moest naartoe gebracht worden. In juni 1708 werden drie paarden en een wagen opgeëist. Ditmaal was de bestemming Doornik en daarna Douai. De voorziene afwezigheid werd bepaald op 31 dagen. Voor Ieper werden ‘pioniers’ of arbeiders gevraagd voor het Franse leger. Maar ondertussen hadden ze al opnieuw paarden nodig voor een konvooi naar Duinkerke en verzocht de Franse legerleiding voor haar magazijn te Ieper om 2.001 rantsoenen hooi, 1.734 rantsoenen stro en honderd rasieren haver te ontvangen. Om de bagage van de intendant weg te brengen, had men maar liefst acht paarden nodig.

Op 28 september had men twintig paarden vandoen om koren af te halen in Zillebeke. Mathieu Dobbelaere, de ‘voetloper’ van de parochie, verdiende 8 stuivers per dag om de boeren op de parochie te vermanen, iedere keer als het Frans leger paarden of wagens benodigde. Wellicht woonde hij in een herberg want de parochierekening vermeldde de vergoeding voor ‘theire’ of verteer in het huis van de briefdrager. De opeisingen voor vervoer ten dienste van het Frans leger bleven ook in 1709 voortduren maar de bestemmingen waren verlegd. De konvooien gingen nu meer richting Menen. Voor het beleg van Ieper moest de parochie Brielen acht pioniers, zes paarden en twee wagens leveren. Een maand later werden nog eens twintig extra pioniers opgeëist. Ze kregen voor hun werk elk 8 stuivers per dag.

Door de hoge lasten van de Franse koning voor de jaren 1710, 1711, 1712 en de eerste vijf maanden van 1713, werd er in 1714 geen pointing verricht. Bij het overlopen van de parochierekeningen van 1715 kwamen we tot de vaststelling dat het leven opnieuw zijn normale gang ging. Per gebruikt gemet werd nu weer 1 pond belasting geheven. Ook de kanunniken van Sint-Donaas en Sint-Maartens betaalden weer belastingen op hun tienden. Er was zelfs meer! De parochie Brielen moest nu zelfs geldelijk bijspringen in de dis van Brielen, en dit op bevel van de baljuw en de schepenen van de kasselrij van Ieper. Het bedrag werd berekend aan 3 stuivers per gemet. Zodoende kreeg de dis een tegemoetkoming van 503 pond per jaar. Aan pastoor Boodtsman werd 20 ponden uitbetaald zodat hij prijzen kon kopen voor de jeugd van de parochie voor het leren van de catechismus.

In 1717 werd een nieuwe regeling getroffen met de kanunniken i.v.m. het betalen van belastingen op de tienden. Vanaf het jaar 1744 verliep alles een beetje volgens hetzelfde systeem maar nu was het toch tijd voor grotere veranderingen. Op 6 juni 1744 belegerden de Fransen de stad Ieper en dat zou zo zijn impact hebben op de opeisingen van mannen, paarden en wagens. De nasleep van het beleg van Ieper kende voor de dorpelingen van Brielen nog een hele nasleep. Het was vooral de druk van de oorlogsvoering die zwaar doorwoog bij de inwoners, meer bepaald het leveren van stro, hooi, haver en transportmiddelen voor het leger. En hier hield het niet bij op! Nu eens dienden de magazijnen van Komen en Waasten bevoorraad te worden, dan was het weer het dichtbij gelegen Vlamertinge.

De parochierekening sloot het jaar 1744 door deze beslommeringen af met een negatief van saldo van 1.365 ponden. In 1745 kwamen er maar liefst vier nieuwe belastingen bij. Ondertussen ging het leveren van paarden en wagens verder. De parochie moest nu pioniers leveren voor de verdedigingswerken van Ieper. Gelukkig maar dat de heren van het kasselrijbestuur te Ieper eindelijk begonnen te beseffen dat de zaalparochie van Brielen op het einde van zijn Latijn liep en ze schonken nu een som van 1.092 ponden, wat evenveel was als het bedrag dat de parochie ten achter gekomen was door de leveringen van de konvooien.

Dit is een fragment uit Boek 1600-1784 van De Grote Kroniek van Ieper

Article Categories:
1600-1784
banner