Donderdag 31 december 1778. Het jaar ‘78 eindigde op een wonderlijke wijze. Want op de laatste dag van het jaar – oudejaarsavond na het ondergaan van de zon – was er een schromelijke noordwestenwind gerezen waardoor binnen Ieper menigvuldige schouwen, daken en gevels waren ingevallen of werden geschonden zodat er vele mensen de ganse nacht niet durfden te slapen uit vrees dat heel hun huis zou instorten.
De stormwind was zo fel en zeldzaam alsof een vreselijke donder ermee gespeeld had. Want daar was op de Botermarkt en in de buurt van het Vleeshuis langs de straat een vervaarlijke donkere bol gehoord en gezien die langs de straat voortrolde, en dat met zo een ijselijk gedruis alsof er wel honderden karossen en paarden in volle snelheid zouden overgelopen zijn.
Op het land waren talrijke molens, boerhoven en grote bomen overhoop gegooid en in de stad werden verscheidene glasvensters uit de kerk geblazen. Deze stormwind was zo groot dat geen mens zich op straat kon rechthouden zonder neergeslagen te worden. Daarbij voegde zich een slagregen, die door de gebroken glasramen in de kerk van Sint-Maartens neerviel zodat men het altaar van Sint-Andries van alle ornamenten moest ontbloten. Menigvuldige huizen, kerken en torens werden beschadigd en duizenden bomen waren uit de grond gerukt. Men had dit in mensenheugenis nog nooit gezien of gehoord. In de omgeving van Oostende waren drie schepen met hun ladingen vergaan, met inbegrip van alle mannen en de kapiteins. Zo eindigde dit wonderjaar 1778.
Vrijdag 1 januari 1779. De schromelijke stormwind van oudejaarsavond bleef vanochtend aanhouden. Want toen op de morgen van nieuwjaarsdag verscheidene arme lieden op straat waren gegaan om in de vroegte aan de kanunniken en aan andere personen naar gewoonte een gelukkig nieuwjaar te gaan wensen, dan werden ze onderweg omvergeblazen zodat ze verplicht waren om op handen en voeten door de straat te kruipen. Om 5u werd in de Sint-Maartenskerk naar gewoonte de eerste mis gedaan. En als die geëindigd was, probeerde het aanwezige volk terug naar huis te gaan.
Ze werden echter door de stormwind op de Leet tegen de grond gekatapulteerd. De hoeden van het mannenvolk en de voiles van het vrouwvolk vlogen van de hoofden weg. En sommige vrouwen die hun voile vastgespeld hadden verloren voile én speld. Want de stormwind nam ze mee waardoor ze nooit meer teruggevonden werden.
Onder andere was na de middag een schone voile gevonden geweest hangende aan het stenen kruis buiten de Mesenpoort omtrent het ‘Strooien Haantje’. Maar door een gat in het midden, gescheurd maar hoe dan ook terechtgekomen aan diegene die ze verloren was door iemand die van de mis van 5u in Sint-Maartens kwam. Te weten een jonge dochter met name Agatha Vandermeersch. Als het tussen 6 en 7u van diezelfde morgen was, kwam een vrouw die een arme blinde vrouw bij de hand geleidde om deze naar het portaal van de kleine kerkdeur van Sint-Maartens te brengen om daar volgens oude gewoonte om aalmoezen te vragen voor een arme blinde vrouw. Toen ze samen arriveerden, waren ze in de omgeving van het biervoerdershuisje door de stormwind van elkaar gescheiden zodat de blinde vrouw plat op de grond rolde.
Maar de ziende vrouw, met name Constantia Moyen, weduwe van Antone Vanden Berghe werd door de wind tegen de tramen van een biervoerderswagen gesmeten waardoor ze het hart ingedreven was en kort daarop overleed, want toen de priester bij haar aankwam met het heilig oliesel, was ze al gestorven. Ze werd in het biervoerdershuisje gedragen en daarna naar het gasthuis en ‘s anderendaags werd ze begraven. Een andere vrouw die toen het ongeluk gebeurde in de buurt van de stervende vrouw stond, werd eveneens door de wind opgenomen en over de biervoerderswagen geslingerd, tot over de stichels van het kerkhof.
Ze viel bovenop een soldaat die op handen en voeten over het kerkhof kroop om zijn hoed te zoeken die weggevlogen was. Ze schreeuwde en lamenteerde omdat ze vreesde door de stormwind te verongelukken. Zo was er onder andere ook een dienstbode geweest of een meid die in haar meesters huis de hele nacht wafels en lukken had gebakken.
In de vroege morgen wilde ze met enkele dozijnen lukken een vriend nieuwjaar gaan wensen en toen ze vanuit de Diksmuidestraat op de Grote Markt kwam, werd ze door de stormwind opgenomen zonder zich ergens te kunnen aan vastklampen. Ze werd gedreven over de bakken van de fontein tot in het fonteinwater. Toen ze zich oprichtte, had ze zich moeten vasthouden aan de muur van de fontein, bij een van de dolfijnen terwijl ze tot halverwege haar lichaam in het water stond. Ze schreeuwde om geholpen te worden en ondertussen kreeg ze een straal van het water dat uit een buis sprong gedurig op haar lichaam. Uiteindelijk passeerde er een Hollandse soldaat die van de Antwerppoort kwam en onderweg was naar de hoofdwacht.
Toen hij dat geschreeuw hoorde in de fontein liep hij ernaartoe en stak hij de loop van zijn geweer uit dewelke ze vastgreep en kon de soldaat haar zo uit het bassin trekken en ze door het gewicht van haar natte kleren in het naar huis gaan niet meer kon opgetild worden. Maar toen ze thuis kwam, werd ze wel bevangen door de koorts. Binnen Ieper alleen al was er door deze schromelijke stormwind uitnemend veel schade, zowel in de huizen als in de kerken want men had in geen honderd jaar van dergelijke schromelijke stormwind gehoord.
Dit is een fragment uit Boek 1600-1784 van De Grote Kroniek van Ieper


